agrarische
Reclamant meent, dat het merkwaardige feit zich thans voordoet, dat de ge
bieden, die als een "tebeschermen archeologisch monument" worden aangegeven, ook
de bestemming agrarisch gebied P of C hebben gekregen, waardoor de indruk wordt
gewekt, dat deze bestemming in feite een overwaardering van de werkelijke/ge
bruiksmogelijkheden is. Indien wordt gesproken van agrarisch gebied D (gebied
met bebouwing), dan dient in de bestemmingsvoorschriften tot uiting te komen dat
dit agrarisch belang overheerst.
Reclamant voert aan, dat in de praktijksterk rekening zal moeten worden ge
houden met het feit, dat bij het realiseren van nieuwbouw er werken en werkzaam
heden zullen moeten worden uitgevoerd, die onder het stelsel van de aanlegver-
gunningen vallen. Hiermee wordt dan een belangrijke vertragende factor binnenge
haald. Daardoor is het zeker niet denkbeeldig dat de bouw van een nieuwe stal
niet meer voor de komende stalperiode gereed komt. De Gewestelijke Raad pleit er
voor dat een bedrijf met de bestemming agrarisch gebied D zowel in beginsel als
in ae praktijk dezelfde rechten en mogelijkheden heeft als ieder ander agrarisch
bedrijf in het buitengebied of dit bedrijf nu op een terp staat of niet.
Tenslotte voert reclamant aan:
1. dat in artikel 1 (begripsomschrijvingen) geen definitie van een bouwperceel
of bebouvingsvlak is gegeven, terwijl onder g (perceelsgrenshet woord bouw
perceel wel wordt genoemd. De definitie van "agrarisch bedrijf" is niet opge
nomen;
2. dat naar zijn mening de inhoud van maximaal 100 m3 voor een dergelijke meli
st al (artikel3,lid D) beslist onvoldoende is. Gelet op de huidige ontwikke
lingen in de melkveehouderijwaarbij de beschikbare vloeroppervlakte een be
langrijke rol speelt, wordt een oppervlaktemaat van 100 m2 hier beter op zijn
plaats geacht;
3. dat in artikel 3, lid E zou kunnen worden overwogen ook hier een oppervlakte
maat te nemen;
1+. dat het feit, dat burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen met
betrekking tot de vormgeving van de gebouwen, voor de landbouw nogal bezwaar
lijk moet worden geacht, omdat dergelijke voorwaarden veelal een verhoging
van de bouwkosten met zich meebrengen (artikel 3, lid l);
5. dat in artikel 1, lid C het woord "dakvorrn" dient te worden vervangen door
dakhelling". Dakvorro is een veel te ruim begrip en derhalve voor de landbouw
niet acceptabel;
6. dat in artikel lid I zou moeten staan: "in de leden D tot, en met G."ln lid
H staat namelijk reeds, dat de vooraf verkregen verklaring van geen bezwaar
van gedeputeerde staten nodig is;
7dat in artikel b,. lid K vormgevingrietin de opsomming thuis hoort. Zie ook
bezwaar bij artikel 3, lid L onder U.
Ten aanzien van deze door reclamant aangevoerde bezwaren merken wij het
volgende op: In hoofdstuk I van de bij het bestemmingsplan behorende toelichtinr
is reeds aangegeven, dat het onderhavig plan voorziet in de veiligstelling van
de destijds onder de meldingsplicht vallende terpen, wierden en oude dijken.
Hieraan doet niet af, dat van de gelegenheid gebruik is gemaakt een beperkt aan
tal. terreinen, die in verband met oudheidkundige c.q» landschappelijke ervarings
regels ook voor bescherming in aanmerking zouden moeten komen, eveneens in dit
partieel bestemmingsplan zijn begrepen. Dat dit nu een overheersend karakter
heeft gekregen kunnen wij niet onderschrijven, tenzij deze conclusie gebaseerd is
op het grote aantal gebiedjes, dat voor bescherming in aanmerking komt en dat op
een witte ondergrond zeer wel tot een dergelijke uitspraak aanleiding zal kunnen
geven. Daarmede is dan tevens aangegeven, dat zulks visueel is gegrond, maar dat
deze uitspraak van feitelijke achtergronden is ontdaan.
De suggestie van reclamant een en ander in de beschouwingen te betrekken bij
een totaal plan buitengebied is naar ons oordeel op voldoende wijze weerlegd in
hoofdstuk III.3, pagina 6 en 7, van de toelichting, zulks naar s.anleiding van een
soortgelijke mededeling van reclamant in het kader van het overleg, als bedoeld
in artikel 3 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening.
De daarvoor in aanmerking komende agrarische gebieden zonder en mét bebou
wing, categorie C resp. D, zijn voorts van zodanige voorschriften voorzien, op
grond waarvan de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhisto
rische belangen van deze gebieden voldoende gewaarborgd zijn.