Artikel 6. 1. Van aanslagen voor gebouwde eigendommen, die met hun gebouwde aanhorigheden gedurende twaalf achtereenvolgende maanden ongebruikt en onverhuurd gebleven zijn, wordt, indien zij betrekking hebben op dat gehele tijdvak, ontheffing verleend. 2. Ter bekoming van ontheffing moet de belanghebbendë^innen twee maanden na het einde van bedoeld tijdvak een verzoekschrift indienen bij burgemeester en wet houders Artikel 7 1. De belastingplichtige, die na 1 januari van het belastingjaar ophoudt genot hebbende te zijn van een perceel, blijft voor de belasting over het gehele lo pende jaar aansprakelijk en heeft onverminderd het bepaalde in artikel 6, geen recht op ontheffing. 2. Indien in de loop van het belastingjaar het in artikel 2, eerste lid bedoelde recht op een ander is overgegaan en de aanslag over dat jaar, opgelegd aan de vorige rechthebbende, niet voor het volle bedrag is of kan worden ingevorderd, wordt alsnog een aanslag opgelegd aan de nieuwe rechthebbende ten hoogste voor de duur van zijn genot in dat belastingjaar. In zodanig geval verlenen burge meester en wethouders de vorige rechthebbende ambtshalve tot een gelijk bedrag ontheffing van de opgelegde aanslag. Artikel 8. Onjuist of ten onrechte vastgestelde aanslagen kunnen door burgemeester en wethouders ambtshalve worden verlaagd of vernietigd, zolang sedert de aanvang van het belastingjaar niet drie jaren zijn verstreken. Artikel 9 Indien het achterwege blijven der heffing of de te lage heffing het gevolg is van opzettelijk verzuim of verkeerde inlichtingen van de belastingplichtige, vindt navordering plaats tot het tweevoud van het verschuldigde bedrag. Artikel 10. 1. De belasting is invorderbaar in twee gelijke termijnen: de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de derde maand volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld; de tweede termijn verschijnt drie maanden later. 2. De belasting kan tevens vóór de gestelde verschijndagen geheel worden voldaan. Artikel 11 Voor de bepalingen van heffing en invordering, geregeld in de Algemene Wet Rijksbelastingen, Invorderingswet en Gemeentewet, treedt in de plaats van de ge meente-ontvanger de comptabele. Artikel 12. 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1974. 2. Op dat tijdstip vervallen de thans geldende bepalingen omtrent heffing en in vordering van een rioolbelasting, met dien verstande, dat deze van kracht blijven ten aanzien van de belastingjaren, welke vóór die datum zijn geëindigd Grouw, 13 november 1973 De raad voornoemd, sekretaris voorzitter

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1973 | | pagina 53