Wij zijn van oordeel, dat,gelet op de geringe aandacht voor de specifieke
positie van Leeuwarden, de Nota Werken de mogelijkheden voor het verkrijgen
van althans één krachtige groeipool in Friesland niet voldoende naar voren
heeft gehaald.
4. Overige opmerkingen.
aDe concentratiegedachte (doelstellingen 5,6,7,38 en 39).
In het algemeen is reeds ingegaan op de gedachte verdere concentratie van
bedrijvigheid. Alhoewel do nota spreekt over een concentratie in een beperkt
aantal kernen, is de conceptie van de reeds jaren aanwezige 11 ontwikkelings
kernen in de provincie niet losgelaten. Er wordt wel een onderscheid gemaakt
in concentratie van bedrijven van lokaal, regionaal en inter)nationaal
niveau. Betwijfeld kan worden,of in de praktijk een dergelijk onderscheid wel
zinvol is aan te brengen. Het is eveneens de vraag of het getalscriterium van
50 arbeidsplaatsen wel voldoende aanknopingspunten biedt voor het streven naar
verdere concentratie. Veeleer zou hierbij ook in de beschouwingen moeten worden
betrokken welke invloed bepaalde vestigingen of uitbreidingen hebben op de infra
structuur en de schaal van de betreffende vestigingsplaats en ook wat de toe
komstverwachtingen van het bedrijf in kwestie zijn. Met name door ook aandacht
te schenken aan deze beide laatste criteria kan de voorgestane concentratie
beter worden geëffectueerd, waarbij het de vraag blijft of 11 ontwikkelings
kernen binnen de verhoudingen van Friesland niet te veel zijn.
Een ander aspect is,, dat de ontwikkelingen in de andere niet-aangewezen
kerngemeenten niet mag worden geblokkeerd. Het stimuleren van werkgelegenheid
aansluitend bij de bestaande structuren in de plattelandsgemeenten dient moge
lijk te zijn. Anders zou worden voorbij gegaan aan de ondersteunende functie,
die op de structuur van de plattelandsgemeenten gerichte economische bedrijvig
heid kan hebben.
In dit verband zij tot slot opgemerkt, dat de stelling dat de ontwikkeling
van de werkgelegenheid is gediend met een grotere mate van verstedelijking niet
kan bedoelen,dat alléén het binnen de stad wonen deze ontwikkeling mogelijk maakt.
b. De aanplant van bossen (doelstelling 19)
Alhoewel de gedachte van het aanplanten van bossen uit het oogpunt van
recreatie aantrekkelijk is, lijkt het niet aan te bevelen om in het kader van de
werkgelegenheid over te gaan tot bosbouw.
Het is twijfelachtig, of het overgaan op bosbouw een positieve invloed heeft op
de werkgelegenheid. Hier komt nog bijdat ten behoeve van de eventuele aanplant
van bossen goede landbouwgronden zouden noeten worden opgeofferd. Naar onze
mening is dit niet gewenst. Bovendien mag worden verwacht, dat de exploitatie
van bossen aanzienlijke verliezen zou gaan opleveren.
De plaatskeuze van een "Leeuwarder bos" doet vreemd aan. Het gebied ligt
niet erg voor de hand. Dit nog afgezien van het feit, dat Leeuwarden in dc vorm
van het Groene Ster gebied reeds een voorziening in de recreatieve sfeer van
betekenis aan het ontwikkelen is.
c. Tuinbouwgebieden (doelstelling 12).
In de nota is bijzonder weinig terug te vinden van het erkende tuinbouw
gebied in Noord-West Friesland,dat voor een belangrijk gedeelte tot het gebied
van de regio behoort. De glastuinbouw is één van de belangrijke pijlers van
de werkgelegenheid in het n.iet~stedelijk gebied van de regio. Enige extra aan
dacht hiervoor zou op zijn plaats zijn geweest. In dit kader mag worden gewezen
op de concentratie van de veilingen van Harlingen en Berlikum.
d. Overlast door lawaai en stank (doelstelling 34)
De nota is bijzonder summier met betrekking tot de bespreking van overlast
door stank en lawaai. Met nadruk moet er op worden gewezen,dat het hier een
belangrijke aangelegenheid betreft, die met grote zorgvuldigheid en goede af
weging van belangen dient te worden behandeld.