Een zwak punt in deze is echter -en hiervan wordt ook melding gedaan in een van de brieven van de schoolbesturen- dat pas toen een tweede onder wijzeres aan de school in Roordahuizum werd benoemd, de vakonderwijzeres werd ontslagen. Onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent in het onder havige voorstel is vermeld, merkt spreker op, dat de vakonderwijzeres aan deze school al ontslagen had moeten worden, toen de eerste onderwijzeres werd benoemd. Toen is dus de fout al gemaakt, aldus de heer Knossen. Spreker vraagt zich af, waarom men pas over dit feit is gestruikeld, toen de tweede onderwijzeres werd benoemd en niet reeds bij de aanstelling van de eerste onderwijzeres. Verder vindt spreker het jammer, dat het zo lang heeft geduurd, alvorens deze materie tot een uitdragende zaak is gekomen. De schoolbesturen zitten immers met een opzegtermijn ten aanzien van het betreffende personeel. Op dit punt is toch wel wat lichtvaardig gehandeld is de mening van spreker. Hij verzoekt het college na te gaan of met name wat dit betreft wel juist wordt gehandeld. Wethouder van Essen zegt, dat er op grond van de wet twee mogelijk heden zijn om voor de vergoeding van de kosten van een vakleerkracht in aanmerking te kunnen komen. In de eerste plaats, wanneer bij het openbaar onderwijs zodanig een kracht is aangesteld en in de tweede plaats, indien de noodzaak dit aangeeft. Het is niet zo, zoals de heer Knossen heeft op gemerkt, dat wanneer bij het openbaar onderwijs geen vakleerkracht meer is aangesteld, daarmee automatisch de noodzaak in deze voor het bijzonder onderwijs vervalt. In Wartena bijvoorbeeld behoudt men nog de vergoeding voor het vakonderwijs (handwerken)ondanks het feit, dat het openbaar onderwijs op dit moment geen vakonderwijzer(es) in dienst heeft. Zodra echter bij het openbaar onderwijs een vakleerkracht is aangesteld, heeft het bijzonder onderwijs in het kader van de financiële gelijkstelling au tomatisch recht op die vergoeding. Nu dat niet meer zo is, meent het college, dat hiermee de noodzaak ten aanzien van het bijzonder onderwijs ook is vervallen. Indien men beter on derwijs en begeleiding wenst op bedoelde scholen, dan zal men terzake met een voorstel moeten komen. Wellicht zal de schoolbegeleidingsdienst of een andere instantie voor deze uitbreiding kunnen zorgdragen. Men dient dan wel te letten op de gevolgen, omdat een en ander dan zal gelden èn voor het openbaar èn voor het bijzonder onderwijs. Het financieel element speelt hier uiteraard een belangrijke rol. Spreker is van mening dat alle scholen in deze gemeente in dezen wel aan hun trekken komen en dat de noodzaak beslist niet aanwezig is. Wat het geval Roordahuizum betreft, meent spreker te weten, dat eerst-bedoelde onderwijzeres geen bevoegdheid had voor het geven van les in het vak handwerken. Het college blijft van mening, ondanks het gestelde in de brieven van de betreffende schoolbesturen, dat de noodzaak tot handhaving van de vergoe ding voor vakleerkrachten bij het bijzonder onderwijs niet aanwezig is. Indien men meer begeleiding wenst, zal men dit intern moeten regelen, zegt spreker. Verder is het zo, dat voor bedoelde vakleerkrachten een opzegtermijn van één maand geldt. Indien derhalve nu het voorgestelde be sluit valt, kan het ontslag per 1 januari 1979 ingaan. De heer van der Coot wil voor alle duidelijkheid nog eens onderstre pen, dat wanneer iemand van het onderwijzend personeel les kan geven in het vak, de noodzaak tot aanstelling van een vakleerkrach€r4anwezig is. Spreker zou graag zien, dat in een gesprek met alle hoofden der scholen mogelijkheden worden onderzocht, tijd te vinden voor extra begeleiding.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1978 | | pagina 17