-37-
Spreker zegt, dat hij geen behoefte heeft aan het instellen van
commissies die eventueel studie maken van de plaats waar het centrum
moet komen. Snreker blijft van mening, dat de motivatie naar de raad toe
minimaal is
De heer Knossen vraagt,of het college over de plaats overleg met
het stichtingsbestuur heeft gehad.
Wethouder van Essen zegt, dat het college duidelijk heeft gesteld,
dat er op dit moment geen toezeggingen kunnen worden gedaan. Er moet eerst
nog veel onderzoek worden verricht. Spreker is op dit moment huiverig om een
plaats aan te wijzen. Er zijn nog andere mogelijkheden die onderzocht moeten
worden. Wanneer de raad een plaats aanwijst moet eerst blijken, of dit
planologisch mogelijk is. Overigens is de door de heer Bouma genoemde plaats
nooit formeel door de stichting bevestigd. Spreker kan zich voorstellen, dat
een andere plaats voor IDA ook aanvaardbaar is. Ook met de financiering moet
men erg voorzichtig zijn. Niet alleen het gebouw, maar ook de exploitatie
lasten zijn voor de gemeente. Misschien dat te zijner tijd het welzijnsplan
mogelijkheden biedt.
De voorzitter merkt op, dat in januari met de stedebouwkundige over de
plaats kan worden gesproken.
De heer Draisma vraagt dan ook de andere plaatsen ter sprake te brengen.
De heer Knossen wil graag nog inhaken op hetgeen de heer de Wolf in zijn
algemene beschouwingen heeft gezegd over de groei van de sfeer van samenwerking
en het gewenningsproces^ dat voor anderen wel erg tijdrovend is. Ook de zin
,-we vertrouwen dat dit college, meer dan het vorige, een beleid zal voeren
in de door de raad gewenste zin", zag spreker graag nader toegelicht. Hij
vindt een dergelijke uitspraak wel wat boud, omdat de V.V.D. zelf een ver
tegenwoordiger in het college had. Wat voor punten bedoelt de heer de Wolf.
Overigens heeft spreker hiervoor we1 een vermoeden.
De heer de Wolf antwoordt, dat wat het gewenningsproces betreft, deze
vergadering daarvoor ee..prachtdemonstratie is. Het antwoord op de tweede
vraag is_ dat hier. inderdaad bedoeld wordt wat de heer Knossen meent.
De heer Knossen vindt het erg onbenullig om zo iets in de algemene
beschouwingen aan te halen.
De heer Draisma meent, dat wanneer een dergelijk raadslid, uit piëteits-
overwegingen,waarschijnlijk met goede bedoelingenjzijn beschouwingen begint
met een nagedachtenis aan de beide overleden raadsleden, waarvan één
wethouder in het vorige college is geweest, en die dan onmiddellijk door de door
de heer Knossen gewraakte passages laat volgen, dan heeft spreker daar geen
enkel goed woord voor over.
De heer de Wolf antwoordt, dat hij zich de reactie van de heer Draisma
goed kan indenken, maar het vorige college heeft de raad op een belangrijk
punt volledig belazerd. Burgemeester en wethouders hebben' in de raad
een beleid afgespiegeld,dat anders was dan zij bij hogere overheden hebben
bepleit. Overigens heeft dit niets te maken met de woorden die spreker ter
nagedachtenis heeft gezegd.
De heer Draisma hoopt,dat zijn oud-collega Terpstra deze woorden net zo
ter harte neemt als hijzelf.
10Aanwending gedeelte opbrengst woning B. de Vries te Grouw.
De heer Zwart houdt het voorlopig maar op "verstandig", spreker vraagt,
wat de mogelijkheden zijn om deze post in de begroting te gebruiken en hiertoe
met gedeputeerde staten overleg te plegen.