-3-
ad.2. De overige rijksuitkeringen.
Het betreft hier een aantal uitkeringen welke min of meer direct
verband houden met door de gemeente gedane uitgaven. Zeer direct is dit
verband met de rijksbijdragen in de kosten van sociale zorg. Het rijk
vergoedt over het algemeen 90% van de kosten van bijstand cd, zodat 10%
ten laste van de gemeente blijft. Omdat de verwachting bestaat, dat ten
gevolge van het in gebruik nemen van het nieuwe verzorgingstehuis voor
bejaarden de bijstandsuitgaven plotseling sterk zullen stijgen, zal door
deze 10% een verstoring in het uitgavenpatroon van de gemeente optreden.
Hiermede is bij de prioriteitenbepaling rekening gehouden.
Onderwijsuitkeringen worden ontvangen voor het kleuter-basis- en
mavo onderwijs. Zij worden berekend naar het aantal in gebruik zijnde
klassen en het aantal leerlingen. Van deze uitkeringen is reeds jarenlang
bekend, dat zij te laag zijn vastgesteld. Pogingen van de Vereniging van
Nederlandse gemeenten, om hierin verandering te brengen, hebben tot nu toe
geen resultaat gehad. Er is geen enkele aanwijzing, dat het rijk van plan
is, de vergoedingen op te trekken, zodat het niet verantwoord is, op dit
punt met meerdere inkomsten rekening te houden.
Rijksuitkering renteverlies woningwetwoningen.In de jaren 1947-1957
zijn de woningwetwoningen door de gemeenten gefinancierd door middel van
25 a 30 jaar lopende geldleningen met een rentevoet van 3,5 a 4%. Deze
geldleningen zijn inmiddels grotendeels afgelost.
Omdat de woningbouwvereniging in haar exploitatie slechts rekening
mag houden met 50 a 75 jarige annuïteiten kon door deze bouwvereniging
tot nu toe slechts een gering bedrag aan aflossing aan de gemeente terug
betaald worden. Het verschil tussen de door de gemeente afgeloste bedragen
en het door de woningbY^.®!¥^?^l<?)Ste bedrag moet de gemeente opnieuw op de
kapitaalmarkt opnemen, nu echter tegen een veel hogere rentevoet. Het door
de gemeenten gezamenlijk hierdoor per jaar geleden renteverlies is door de
Vereniging van Nederlandse gemeenten becijferd op 137.000.000,
Hoewel er door deze vereniging reeds jarenlang op aanewordt gedrongen voor
deze - steeds toenemende - tekorten voor de gemeenten een regeling te treffen
(de woningbouw is sinds 19 53 geheel een rijkstaak) lijkt het er niet op, dat
het rijk hieraan wil medewerken. Ook op dit punt moet er voorlopig van worden
uitgegaan, dat geen meerdere inkomsten kunnen worden verwacht,
ad3Gemeentelijke belastingen en retributies.
In totaal brengen deze heffingen in 1979 naar raming f 1.652.000,
(rond) op. Hiervan is de opbrengst van de onroerend-goed belasting met
rond 1.185.000,verrev/eg de grootste inkomstenbron. Ook zonder ver
hoging van het tarief zal de opbrengst van de belasting iets groeien door
bijbouw van woningen en andere panden. Deze groei bedraagt bij het huidige
tarief ongeveer f 5.500,per jaar. (zie bijlage III).
Daarnaast bestaat de mogelijkheid door verhoging van het tarief voor de
gebruikers nog meerdere inkomsten te verwerven. De limietheffing voor deze
categorie bedraagt thans 588.000,rond. De opbrengst wordt in 1979 bij het
vastgestelde tarief van 6,25 per 3.000,waarde geraamd op 447.000,
zodat er nog een ruimte voor verhoging aanwezig is van rond 140.000,
-4-