- 3 -
m. apparaatskosten: uitgaven voor o.a.:
- afschrijving op en onderhoud van kantoormachines, apparatuur en ver
voersmiddelen
- bureaukosten;
- kosten van drukwerk/stencilwerk;
- rente/bankkosten;
- administratiekosten;
- propagandakosten
- accountantskosten
- kosten van documentatie en literatuur;
- verplichte lidmaatschappen van landelijke en/of plaatselijke organi
saties
n. personeelskosten: alle uitgaven die voortvloeien uit het structureel
(dus blijvend) inschakelen van personen, op grond van aantoonbare des
kundigheid en vakbekwaamheid ter bevordering van de activiteiten welke
binnen het kader van de instelling worden uitgeoefend.
0. activiteitenkostenalle uitgaven voor binnen het kader van de door de
instelling uitgevoerde activiteiten.
p. duurzame goederen: alle aanschaffingen met een relatief hoge aanschaf
prijs en/of een levensduur van meer dan drie jaar.
q. inkomsten: alle baten die ten goede komen aan de instelling met inbegrip
van de netto-opbrengst uit een kantine, welke direct of indirect middels
een afzonderlijke vorm, door de instelling wordt geëxploteerd
r. niet subsidiabele kosten: uitgaven, die niet door de raad zijn of worden
geaccepteerd. Hieronder vallen in elk geval:
a. kosten van consumpties, tractaties en rookartikelen;
b. kosten van geschenken en attenties, tenzij deze dienen ter vervanging
van een honorarium van verrichte diensten;
c. kosten van uitstapjes;
d. kosten optreden bands;
e. kosten van materiaal, tenzij anders vermeld;
f. kosten van prijzen.
Artikel 2.
1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidiëring door de gemeen
te op het terrein van het sociaal-cultureel werk.
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
a. in individuele gevallen van één of meer bepalingen van deze verorde
ning ontheffing te verlenen;
b. naast de bepalingen van deze verordening bijzondere voorwaarden aan
het verlenen van subsidie te verbinden; deze voorwaarden mogen slechts
strekken ter bescherming van de belangen, die de verordening beoogt
te dienen;
3. Bij de uitoefening van in het vorig lid genoemde bevoegdheden worden
vooraf de commissie welzijnswerk en de betreffende instellingen gehoord.