Commissie voor Administratief Beroep.
Aan de gemeenteraad.
Grouw, 14 oktober 1982.
Tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Idaarderadeel
van 30 augustus 1982 tot het weigeren van een vergunning aan de heer
R. Sixma te Roordahuizum voor het oprichten van een veestalling nabij
het pand Haedstrjitte 39 te Roordahuizum ten behoeve van zijn slagerijbe-
drijf, is door de heer R. Sixma een beroepschrift ingediend.
Het op 6 oktober 1982 ingekomen beroepschrift is ingediend binnen
de daartoe geldende termijn (het besluit tot weigering van de vergunning
werd verzonden op 8 september 1982), zodat de heer Sixma in zijn
beroep kon worden ontvangen.
Genoemd beroepschrift is onze commissie ter hand gesteld. Wij
hebben de heer Sixma in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren nader
toe te lichten tijdens een door ons gehouden hoorzitting op 14 oktober
1982. De heer Sixma heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Omtrent de inhoud van de toelichting volstaan wij met te verwijzen
naar het proces-verbaal van de hoorzitting waarvan een copie voor
u bij de raadsstukken ter inzage ligt. Na het beraad, volgend op
de hoorzitting, is de commissie tot onderstaand advies gekomen.
Het besluit van burgemeester en wethouders van 30 augustus 1982
tot weigering van de bouwvergunning wordt gedragen door de motivering
dat oprichting van een veestalling op bedoeld perceel in strijd is
met het vigerende bestemmingsplan. Op grond van artikel 48, le lid
van de Woningwet dient dan de vergunning te worden geweigerd.
De strijd met het bestemmingsplan, zoals gesteld door burgemeester
en wethouders in eerdergenoemd besluit, vloeit voort uit een interpreta
tie van de geldende voorschriften. Volgens het vigerende bestemmingsplan
zijn op desbetreffende perceel winkels, café's, horecabedrijven en
kleine ambachtelijke bedrijven toegestaan.
Overeenkomstig het hiervoor geldende artikel mogen op bedoeld
perceel gebouwen worden opgericht ten behoeve van de uitoefening
van genoemde bedrijven. Burgemeester en wethouders zijn van mening
dat een veestalling niet behoort tot het klein ambachtelijk bedrijf
zodat de bouw ervan niet is toegestaan.
Wij merken hierbij op dat burgemeester en wethouders niet aangeven
waarom zij een slagerijbedrijf geen ambachtelijk bedrijf vinden.
De commissie is de mening toegedaan dat, nu er in het bedrijf een
ambacht wordt uitgeoefend, er wel sprake is van een ambachtelijk
bedrijf.
Gezien de argumenten welke de heer Sixma tijdens eerdergenoemde
hoorzitting naar voren heeft gebracht (puntsgewijs: dieren moeten
levend op de slacht-plaats gekeurd worden; kwijtraken van stallingsmoge
lijkheden; geen overlast te vrezen; vijf dieren aanwezig van vrijdag
t/m maandag; geregeld inspectie van hele bedrijf) zijn wij van mening
dat de geldende voorschriften ten gunste van de heer Sixma geïnterpre
teerd dienen te worden.