14
monden te voeden en begon met naai- en
verstelwerk voor de mensen bij ons in de
buurt. Over de woongelegenheid nog dit:
ons huis stond in een rijtje van vijf onder
één kap met naast het streekje gemeen
schappelijke plees waar alle gezinsleden
van deze vijf huizen heen moesten. Mijn
moeder ging dus zitten te naaien en te
verstellen en het huishoudelijk werk, uit
gezonderd koken en wassen, kwam neer
op onze schouders, tijd voor spelen was er
voor ons niet bij. Elke zaterdag moesten
we het naaiwerk bij de mensen brengen
en hiervoor geld innen. Soms moesten we
twee of drie keer terugkomen omdat deze
mensen het ook krap hadden.
Vangvlees
Over het eten het volgende. Het spreekt
vanzelf dat dit op een erg zuinige manier
moest geschieden. Zo moesten mijn broer
en ik elke morgen voor schooltijd brood,
2 broden en 2 pofkes voor 25 cent halen
bij een broodfabriek aan de Westersingel.
Voor vlees moesten we zaterdags naar de
exportslagerij aan de Harlingertrekweg.
We haalden daar voor één gulden vijf
pond rauw vet. Dit werd dan thuis klein
gesneden en uitgebraden. Het vet kwam
door het eten en de kaantjes namen we
mee uit vissen. Verder gingen we zater
dagavond tegen elf uur naar de slager in
de stad. We kochten daar dan een pond
vangvlees zoals ze dat noemden (vleesaf-
val). Verder herinner ik me dat mijn broer
en ik in de middag naar het soephuis gin
gen om te eten. Dit was een instelling van
het Sint-Anthony Gasthuis. Om daar te
mogen eten moest je in het bezit zijn van
een knipkaart die door de commissie 'Tot
nut der armen' werd verstrekt.
Verder ben ik nog een week naar Vlieland
geweest door bemiddeling van de commis
sie voor verzorging van bleekneusjes. We
moesten daarvoor drie weken bij een def
tige dame elke dag een glas melk drinken,
dan één week op Vlieland ook elke dag een
glas melk drinken en daarna nog eens drie
weken melk drinken bij diezelfde dame.
We waren inmiddels verhuisd naar een
iets groter huis in de Rembrandtdwars-
straat. Met mijn broer en de buurman
en buurjongens gingen we vaak zater
dagnacht uit vissen met een roeiboot van
Appeldoorn aan het Vliet. Die vistocht was
ons enige genoegen. Na mijn vader hebben
De éénkamerwoninkjes aan De Haven, een straatje aan het Zuidvliet, oktober 1974
we toen ook al gauw twee zusjes verloren
aan de toen heersende volksziekte tbc.
Volgens het overlijdensregister zouden de
meisjes echter aan hartafwijkingen zijn
overleden.
Leerling meubelmaker bij Ype Plet
Toen ik twaalf jaar was moest ik naar
de baas om mede de kost te gaan verdie
nen, ondanks hevige protesten van mijn
onderwijzer. Omdat ik goed kon lezen en
goede cijfers had, vond hij dat ik beslist
verder moest leren. Aangezien mijn oom,
een broer van mijn moeder, Abe de Jong,
meubelmaker was geworden, werd ik ook
als zodanig in de leer gedaan bij een baas
met zo'n twintig man personeel. Volgens
een bewaard gebleven getuigschrift betreft
het hier de meubelmaker Ype Plet. 's Mor
gens om zes uur beginnen; schafttijden
van half negen tot negen en van twaalf tot
half twee en dan tot 's avonds zeven uur. In
totaal 62,5 uur per week voor de som van 50
cent waarvan de baas dan 10 cent inhield
voor gereedschap. Zo kwamen mijn broer en
ik zaterdagavond om zes uur met 40 harde
centen thuis en mijn moeder had dan weer
80 centen meer voor het huishouden.
We werkten zaterdag tot zes uur 's avonds,
maar daarvoor moesten we donderdag
avond een uur langer werken. Dit was
voor de christelijke feestdagen, die werden
toen meestal niet doorbetaald. Aangezien
ik Nederlands Hervormd gedoopt was en
mijn baas diaken of ouderling was, moest
ik van hem naar catechisatie en wel op
donderdagavond van acht tot negen uur. Ik
zat dan na een lange werkdag na vijf minu
ten meestal te slapen. Ik heb toen gevraagd
of ik 's middags van twee tot drie kon, als
er ook catechisatie was, maar dat kostte
hem één cent uurloon en dat kon er niet af.
Totdat ik in dienst moest in 1916 heb ik bij
Plet gewerkt.
Er is veel ten goede veranderd mede
dankzij de vakbeweging en ook de poli
tieke partij SDAP, later PvdA. Van beide
ben ik al vroeg lid geworden en jarenlang
ben ik penningmeester van de vakbond
van meubelmakers, behangers en aan
verwante vakken geweest. Bij de Arbei
ders Zangvereniging De Dageraad leerde
ik mijn vrouw Martje Tiemersma (1898-
1964) kennen. Na mijn militaire dienst
heb ik van 1919-1921 bij M. Pel Jzn.,
Nieuwestad 121 en van 1921-1927 bij R.
Burg Jzn., Nieuwestad 95-97 als meubel
maker gewerkt. In 1927 zijn we met het
gezin naar Franeker verhuisd.
LA» it