23
Drukwerk van de horlogemaker Alex Copini, gevestigd aan de Grote Hoogstraat 11, 1925
ook uit vocale en instrumentale muziek
en ballet. Philippus moet een uitstekend
koorddanser zijn geweest, wat blijkt uit
het Belgisch Circus-archief. In Gent liep
hij over een draad die gespannen was van
het podium beneden tot boven achter in de
zaal, terwijl hij een kruiwagen voor zich
uitduwde.
Alexander Copini
Het eerste bewijs dat het echtpaar Copini
in Rotterdam een zoontje achter laat, is te
vinden in de archieven van het algemeen
armbestuur. Onderdeel van dit archief zijn
de zogenaamde houboeken: lijsten van kin
deren die door het armbestuur waren uit
besteed bij echtparen die hiervoor een ver
goeding ontvingen. Aangenomen wordt dat
de familie De Leeuw, bij wie de kleine was
achtergelaten na enkele jaren, wanneer
de ouders niet terugkomen, het algemeen
armbestuur om hulp vraagt. De Leeuw
was afkomstig van Mechelen en schoen
maker in de Nieuwesteeg. Het gezin heeft
zelf twee kinderen en de ouders overlijden
vrij snel achter elkaar in 1817 en 1818.
Waarschijnlijk wonen de drie kinderen
daarna nog een tijdje in het ouderlijk
huis. Na ruim twee jaar verandert deze
wat onduidelijke situatie. Op 15 juni 1820
vertrekt Alexander namelijk op tienjarige
leeftijd naar Frederiksoord, een kolonie
van de Maatschappij van Weldadigheid.
De Maatschappij van Weldadigheid
Deze werd opgericht in 1818 met het doel
de armoede in Nederland te bestrijden door
de armen via arbeid, onderhoud en onder
wijs tot een hogere beschaving te brengen.
Om dit te bereiken wilde men op de woes
te gronden van de gemeenten Vledder en
Steenwijkerwold (in Frederiksoord, Wil
lemsoord en Wilhelminaoord) landbouw
kolonies stichten. Een commissie regelde
de selectie van kolonisten en kinderen, die
bij de Maatschappij geplaatst werden. De
verzorging van de weeskinderen gebeurde
door plaatsing in kolonistengezinnen of
onder de hoede van zogenaamde huisver
zorgers, echtparen die speciaal werden
belast met de zorg voor de bestedelingen,
zoals de weeskinderen ook wel genoemd
werden.
Alexander Copini wordt vanuit Rotter
dam in 1820 met elf lotgenoten op de boot
gezet naar Amsterdam. Van hieruit varen
ze verder over het IJsselmeer en reizen via
Steenwijk naar Frederiksoord. De groep
wordt vanuit Frederiksoord doorgestuurd
naar Willemsoord, waar juist die zomer een
begin was gemaakt met de ontginning van
de heide van Steenwijkerwold. Alexander
komt in Willemsoord bij Anthony Zeeuws
in huis, samen met vijf andere kinderen.
Hij blijft tot zijn ontslag uit de kolonie bij
dezelfde verzorgers wonen. Hij heeft het
ongetwijfeld goed met de pleegouders kun
nen vinden, hetgeen blijkt uit het feit dat
twee van zijn kinderen naar hen werden
genoemd: Antoon en Cornelia.
Zoals gezegd trachtte de Maatschappij
van Weldadigheid door arbeid en onder
wijs haar kolonisten een basis te verschaf
fen voor latere maatschappelijke ontplooi
ing. Ook Alexander krijgt hiervan zijn
deel. Tot 1825 gaat hij naar school, maar
werkt na schooltijd veel in de spinzaal,
waar hij kostgeld en zakgeld verdient.
Officieel wordt hij uitgeschreven op
16 maart 1830 en op 17 april vertrekt hij
definitief uit Willemsoord.
Steenbakkersknecht te Sneek
In 1837 trouwt Alexander met naaister
Teetske Dijkstra in Sneek. Hij is dan
steenbakkersknecht in dienst van steen
bakker Jan ter Horst. Daarna is Alexan
der enkele jaren werkzaam als sjouwer
en weer later leerlooiersknecht in dienst
van burgemeester Jan ten Cate, die de
eekmolen De Hoop, met bijbehorende vel-
lenbloterij, bezat aan de Woudvaart. Erg
breed heeft het gezin het niet, wat blijkt
uit het certificaat van onvermogen bij
hun huwelijk. Ook de ouders van Teetske
worden onderhouden door het katholieke
armbestuur. Tijdens zijn werkzaam leven
is de vader, Jolke Dijkstra beurtschipper,
varende van Sneek op Bolsward. Teetske
verdient er met een groentenwinkel aan
huis in de Kleine Kerkstraat iets bij.
Ondanks een leven van hard werken en
weinig verdiensten kennen Alexander en
Teetske ook vreugdevolle momenten. Met
name de verrichtingen van de kinderen
vervullen hen met trots. Antoon, de oud
ste zoon, gaat naar Groningen en komt
in dienst van een Friese klokkenmaker.
Hij studeert er bij voor het fijnere werk
in Münster en Varel en wordt zelfstan
dig horlogemaker in Sneek in de Galige-
straat. In 1884 vertrekt hij naar Wolvega
en in 1891 naar Amsterdam. Johannes, de
tweede zoon, vestigt zich in 1868 als kleer
makersgezel in Amsterdam, maar keert al
snel terug naar Sneek.
Geen musicus, maar horlogemaker in
Leeuwarden
Vanwege zijn bijzondere muzikale talen
ten krijgt zoon Julius van de Stadsmu-
ziekschool in Sneek gratis vioolles. Het
duurt echter niet lang of hij mag nog een
tweede instrument uitkiezen om te bespe
len; het wordt een hobo. Op een avond
zullen alle leerlingen van de muziekschool
een uitvoering geven. Julius zal een solo
nummer op hobo, begeleid door het orkest,
ten gehore brengen, waarna de zoon van
de burgemeester en die van de apotheker
zullen volgen met solostukken.
Julius daarover in 1938: Mijn vader en