7 en het commiezenhuisje links naast de oprit van de binnenbrug. De buitenpoort is afgebroken. passanten vanaf 1792 geconfronteerd met een hok dat diende als bergplaats voor spekbanken. Ook verhuurde de stad aan bakker R. Adema een 'koekhok' en vanaf 1805 waren twee kolenhokken in gebruik bij de smeden Roelofs van de Wirdumer- dijk en Wilhelmy van het Ruiterskwar- tier. In 1795 kwam er een revolutionair stadsbestuur. Tijdens een uitbarsting van vernielzucht op 17 augustus werden als teken van de nieuwe orde de twee adel lijke wapens op het front van de binnen poort afgekapt. Alleen het stads- en het provinciewapen werden ontzien. Vier jaar later werd bij de binnenpoort een pomp geplaatst om poort en brug gemakkelijker schoon te kunnen houden. Het commiezenhuisje Na de Franse bezetting zag het nieuw aangestelde stadsbestuur zich geconfron teerd met veel achterstallig onderhoud, maar men besloot over te gaan tot her stel. Allereerst werd een aantal commie zenhuisjes gebouwd voor het innen van de stedelijke accijnzen. Begin 1820 kwam er zo'n gebouwtje vlak buiten de binnen poort, naast de brug. Het bezat een vier kant grondvlak van 5 bij 5 m en een leien dak in piramidevorm. De plaats van de commiezenwacht was niet erg gelukkig gekozen. Het oprijden van de binnenbrug werd er lastiger door en accijnsbetalende reizigers zullen regelmatig de weg hebben geblokkeerd. Hoewel een stukje weiland bij de Klanderij al in 1804 was aangewe zen als parkeerplaats voor rijtuigen zal toch de nieuwe situatie op drukke dagen voor veel ergernis hebben gezorgd. Herstel en afbraak Intussen werd de binnenpoort voor 378,- geschilderd door het bedrijf van de weduwe J. Hollander. Ook het herstel van de andere poortgebouwen kwam op gang. Tot in 1818 bewoners van de Tuinen een verzoek indienden de Tuinsterpoort weg te breken en het dure onderhoudsproject opnieuw werd overwogen. Tenslotte kre gen de Tuinsters hun zin: 'hun' poort werd gesloopt en vervangen door een brug. Wel wilde het stadsbestuur doorgaan met het herstel van de drie resterende grote stads poorten, maar de nutteloze buitenpoorten werden opgeofferd om aan bouwmateriaal te komen. Pieter Johannes Grouwstra uit Poppingawier kreeg als laagste inschrij ver op 9 april 1822 opdracht van de raad om de Wirdumer buitenpoort af te breken en ook het grootste deel van de ringmuur weg te halen. Grouwstra klaarde het kar wei voor een bedrag van 3790,-. Op de plaats van de afgebroken buiten poort werd de walmuur aangepast en er kwam tussen gracht en rijweg een voetpad met een hek. Een stukje ringmuur bleef over: het deel achter het commiezenhuisje dat aansloot op de waterpoort. De binnen ruimte van de dwinger werd schuin afge graven tot op straatniveau en deze glooi ing werd met bomen en struiken beplant. Gedurende de nu volgende jaren moet het aanzien van de drie nog in Leeuwarden overgebleven landpoorten wel bijzonder mooi zijn geweest: de omgeving was rui mer geworden met meer groen, de gebou wen waren hersteld en zagen er weer piekfijn uit. En het zou allemaal nog mooier kunnen worden: tuinarchitect Roodbaard maakte plannen voor een romantische tuinaanleg in Engelse landschapsstijl op de wallen, die daartoe vergraven zouden moeten wor den. De grote stadspoorten zouden in deze parkachtige omgeving schitterend tot hun recht komen. Ontslag Helaas werd 12 mei 1831 voor de over gebleven poorten een rampzalige dag.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2002 | | pagina 9