13
Lakenwever Joris Jacobs
eerste bewoner van het Zaailand
De eerste kaart waarop de bebouwing van
het Zaailand voorkomt, is die van Schota
nus uit 1664.
In 1644 kreeg de Magistraat (het stadsbe
stuur) voor het eerst een verzoek om een
stuk grond af te staan aan de zuidelijke
wal. Men besloot dat de hier te bouwen
woning met de daarna volgende, een buurt
zouden vormen, die ongeveer even ver van
de Oudegracht verwijderd zou liggen als
de bebouwing aan de noordzijde ervan en
die in het zuiden werd begrensd door het
tijdens het Twaalfjarig Bestand gegraven
nieuwe stuk stadsgracht, nu Willems
kade. Het eerste erf dat hier aan de wal
voor bebouwing werd vrijgegeven kwam
in bezit van een zekere Joris Jacobs, die
er een lakenweverij mocht stichten.
En daarmee werd de basis gelegd voor
het eerste kleinschalige nijverheidsgebied
buiten de oude stad, later gevolgd door
bedrijvigheid langs het Vliet en de Ee.
Het voorbeeld van Jacobs vond al gauw
navolging. Veel burgers wilden zich hier
vestigen omdat de ruime kavels geschikt
waren voor nijverheid en fabriekjes. Dit
was natuurlijk ook in het belang van de
binnenstad, omdat in de stad eigenlijk
geen geschikte ruimte was voor de toe
name van bedrijvigheid zonder de (brand)
veiligheid geweld aan te doen, overlast te
veroorzaken en de hygiëne in gevaar te
brengen. Weldra kreeg de lakenfabriek
aan de oostzijde als buurman een bomba
zijnververij.
Achtereenvolgens werden er in en na
1645 gronden afgestaan voor het bouwen
van de oliemolen van Gosse Jacobs, een
tweede lakenweverij, een houtschuur en
stalling, een klokkengieterij, een estrik-
werk of vloersteenbakkerij, een kuiperij
waar houten vaten werden gemaakt, een
linnenweverij. En verder volgden wagen
huizen, stallen, woonhuizen en kleinere
woninkjes. Binnen een tijdsbestek van
nog geen twintig jaar vormden al deze
panden een aaneengesloten buurt, die qua
omvang niet veel verschilde van het hui
dige stuk achter de Harmonie tot aan de
Prins Hendrikstraat. Wanneer we kijken
naar de bewoners van het Zaailand tussen
1650 en 1675, dan treffen we aan Wilhel
mus Siccama, advocaat, bakker Willem
Taeckes en barbier Willem Maanen. Jan
Hoites was bombazijnwerker en voor het
bier kon men terecht bij Jan Holterman.
De buurt had zelfs zijn eigen chirurgijn
in Beernt Jurriens. De stedelijke over
heid was vertegenwoordigd door hopman
Claes Gerryts, schepen Pijtter Claesen
de Groot en secretaris Menso Gabbema.
Als ambachtslieden woonden aan het
Zaailand onder meer de metselaars Oene
Siouckes en Egbert Jacobs, leertouwer
Gerrit Jansen, korfmaker Freerck Bruins,
de ververs Jan Harnts en de broers Dou-
we en Tierck Sytzes. De eerder genoemde
stallen waren nodig voor het onderbren
gen van de paarden van ruiter Jan Holler-
man. Joannis (Jan) Berckmann was een
Westfaalse wever, Pybe Pybes schipper en
er waren een aantal molenaars: Hendrik
Alberts, Pyter Philips en eerdergenoemde
olieslager Gosse Jacobs. In 1675 werd aan
een zeepzieder een vergunning afgegeven
om hier een oliemolen en een cementmo-
len te bouwen.
Ruim honderd jaar later, in 1788, werd
de buurt door de eigenaars van een linnen
weverij, de heren Rodenbrug en Bruinsma,
uitgebreid met het Arendsklooster, een
aantal woningen rond een bleek met in
het middelste huis de gevelsteen met een
dubbele arend en als onderschrift 'Inde
Svarte Aerndt, Hof. De buurt werd met
de oude stad verbonden door twee brug
gen, een voetbrug en een vlakke berijd
bare paardenbrug, die de naam kreeg van
Havenbrug. Blijkbaar namen de bewo
ners het niet zo nauw met de begrenzing
en wilden nog wel eens een stukje van de
stadswal afgraven en toevoegen aan hun
erf, hetgeen de magistraat noodzaakte
nadere regels te stellen. In 1883 eiste men
van alle eigenaars van huizen aan het
Zaailand de ondertekening van een akte,
waarin stond dat alle grond, voor en ach
ter hun huis eigendom was van de stad
Leeuwarden en dat zij die grond alleen
'ter bede' genoten.
Het is niet toevallig dat er ook werd
gebouwd ten behoeve van de textielnijver
heid. Immers, hoewel het weversgilde als
eerste gilde reeds was opgericht in 1482,
lag de bloeitijd van deze industrie in onze
stad tussen 1645 en 1665, toen gemid
deld 25 procent van de ondertrouwden
behoorden tot beroepen in deze sector:
bombazijnwerkers, bontwevers, fluweel
werkers, garentwijgers, lakenbereiders,
linnenwevers, ververs, wevers, wolkam
mers en wolwevers. Aan het eind van de
C-
p vuib
Ar
Een deel van de
eerste pagina van
een boedelinven
taris van 16 april
1649, waarin de
nagelaten goede
ren van Casper
Caspers, meester
linnenwever aan
het Zaailand wor
den beschreven
en getaxeerd. Het
weversgereed
schap "soo cam-
men, touwen als
andersins" werd
door twee beëdig
de vakbroeders,
Marten Piepes en
Harmen Willems,
getaxeerd op een
totale waarde van
172 gulden en 10
stuivers