WESTERGO
3
uitwatering tot ca. 1400
Skrédvk
Bitgumer
Hegedyk,
m
Jb
1
Afwatering en grondsoorten langs de oevers van de Middelzee.
Icwelderwal
overgangszóne
veen op zand
krtipkiei
nieuw! and en
De afwatering en de grondsoorten langs de oevers van de Middelzee
(uit: Leeuwarden 750-2000. Hoofdstad van Friesland)
Wilaard en de Huizumer
hemrik.
De ontwatering en in
cultuurname van het
veen leidde tot een snelle
daling van het maai
veld en een toenemende
wateroverlast. Wanneer
je het veen draineert dan
neemt het volume snel af
èn wat erger is er komt
lucht bij en het veen ver
teert op termijn. Toch
verdween het niet geheel
en al. Het resterende
veenpakket kwam op of
onder de waterspiegel te
liggen. In het bestek van
enkele eeuwen was de
voormalige hoogveen
koepel ingezakt tot een
waterrijk laagveengebied,
dat alleen nog geschikt
was als zomerweide en
hooiland. Daarnaast werd
het een ideaal gebied voor
de visserij en de jacht
op vogels (denk maar
aan de eendenkooien bij
Lytse Geast) en 'last but
not least' voor de turfwin-
ning. Door het baggeren
en steken van turf ont
stonden poelen, petten en
kolken, die zich vanwege
de werking van de wind
uitbreidden tot plassen en
meren zoals de Groote en
Kleine Wielen en de Mer-
riedobben.
Offe- en Uilemeer, de Ake (Miedumer-
diep), de Bonke, maar ook de Wilaarder
of Kurkemeer, voorloper en verlengde van
het Vliet. De namen van de langgerekte,
vrijwel kaarsrechte sloten eindigen dik
wijls op -maer of -meer en dat is oud-Fries
voor grenswater, zoals Kurkemeer, maar
ook de verschillende maren in Groningen.
Ze fungeerden als afwatering en tegelijk
als grenswateren tussen de verschillende
dorpen en buurschappen. Zo scheidde de
Bonke de Lekkumer buurschappen Blit-
saerd en Harmswerd en was het Vliet/
Kurkemeer als oude ontginningssloot tevens
de scheiding tussen Camminghaburen/
Problemen
met het water
Tot pakweg 1200 vonden de meeste land
schappelijke veranderingen ten oosten
van Leeuwarden plaats, maar in de jaren
daarna verschoof het accent naar het wes
ten. Die verschuiving was een gevolg van
het snelle dichtslibben van de Middelzee.
De nieuwe kwelders, zoals het Nieuwland
aan de westzijde van Leeuwarden, wer
den omstreeks 1290 voorgoed van de zee
afgesloten door het opwerpen van de Skré-
dyk en Bitgumer Hegedyk tussen Britsum
en Beetgum. Leeuwarden en zijn achter
land konden hun water niet meer op de
Middelzee kwijt en daarvoor werd nu een
oplossing gevonden via de Dokkumer Ee
richting Dokkum en via de lage veengebie
den langs nieuw gegraven vaarten als het
Ouddeel en de Murk. Het overtollige water
uit Leeuwarden en omstreken werd voort
aan daarheen afgevoerd door de inmiddels
verbrede, oude ontginningssloten, zoals de
Bonke en de Wilaardermeer, de voorloper
van het Vliet. Voordat het contact met de
Middelzee verloren ging, stond het Vliet via
de Tuinen met de Ee in verbinding, waar
door het getij enkele zeer flauwe bochten
kon vormen die nog zichtbaar zijn tussen
de rondweg en de stadsgracht.
Turf en klei
Leeuwarden en Friesland waren omstreeks
1200 volop in beweging. In en rondom de
stad werden kloosters gesticht en daarbij
waren ook aanzienlijke Leeuwarder fami
lies, zoals de Cammingha's betrokken.
Deze familie bezat uitgestrekte landerijen
aan de oostzijde van de stad. Zij had des
tijds ook een aandeel in de stichting van
een tweede parochiekerk (Nijehove) en het
Dominicaner klooster (circa 1245) waar
van de Grote Kerk een restant is. Oor
spronkelijk vielen zowel het Noordvliet als
Camminghaburen onder de kerk van Nije
hove. In 1407 wordt een zekere Focko van
Wilaard parochiaan van die kerk genoemd
en vrijwel al het land van Nijehove lag bij
het Noordvliet. Nog in 1563 kon men over
een hooi en lijkweg (Wylaerster gemeen
lyck ende hoeij wech) op de noordzijde van
de Kurkemeer en het Vliet via Tuinen en
Sacramentsstraat bij de kerk van Nijeho
ve komen. In de 14e eeuw werden de meer
noordelijk gelegen delen van Cammingha
buren ondergebracht bij een nieuwe paro
chiekerk, die door de Cammingha's werd
gesticht en van goederen werd voorzien:
de Sint Catharinakerk van Hoek. Deze
kerk lag nabij het noordoostelijke uiteinde
van de Voorstreek.
Omstreeks 1200 vond ook de omscha
keling plaats in de bouw, van houten of
tufstenen kerken en sterkten (stinzen)
naar bakstenen bouwwerken. De daarvoor
geschikte knipklei kon in de onmiddellijke
omgeving van Leeuwarden worden gedol
ven aan de oostzijde langs het Vliet, tus
sen de terp van Wilaard en de stad. Voor
het bakken van steen is veel brandstof
vereist en die vond men in de uitgestrekte