Een kerkvoogd en een koekverkoopster 5 Peter Westenbrink Naast het Old Burger Weeshuis aan de Nieuwestad zuidzijde zit nu Hunkemöller, een zaak in lingerie. Nieuwestad 106 (vroeger E16) heeft een opvallende gevel met in de punt een gevelsteen in de vorm van drie schijven: '3 gouden prince daelders' of 'drye gouden conicx daelders'. In de 19e eeuw was in het pand een koek- en banketbakkerij gevestigd, die sinds 1828 aan de familie Jansen toebehoorde. Tot 1869 zwaaide Johannes Henricus Gerardus Jansen, als een priester met wijwaterborstel, daar de scepter. En niet alleen daar. Oorspronkelijk komt Johannes Jansen uit Zwolle waar hij op 3 februari 1805 is gedoopt. Hij groeit daar op in een niet onbemiddeld rooms-katholiek gezin. Al op vrij jonge leeftijd verlaat hij het ouder lijk huis. Hij is pas zeventien jaar als hij in Leeuwarden gaat wonen. Daar leert hij Maria Josepha Huisman kennen. Sinds het overlijden van haar grootouders en ouders is zij de eigenares van het pand 'De Prinsen Daalders' aan de Nieuwestad. In 1828 trouwt Johannes met haar. Het huwelijk duurt slechts een kleine vijf jaar, want Maria overlijdt reeds op 25 jarige leeftijd in 1833. En zo wordt Johannes eigenaar van Nieuwestad E16. In haar testament heeft zijn overleden vrouw bepaald dat het aan haar toebe horende huis aan de Nieuwestad 'met alle gereedschappen en goederen tot de banketbakkersaffaire behorende' in vol ledige en vrije eigendom zal overgaan op haar echtgenoot. Een carrière in de rooms-katholieke gemeenschap Op zijn 29e 'doopdag' en een klein jaar na het overlijden van Maria, hertrouwt Johannes in 1834 met de twintigjarige Sebastiana Susanna Agnes ter Horst. Een jaar later wordt hij lid van de stedelijke schutterij en blijft dat tot 1839. In die periode treedt hij ook toe tot het rooms-katholieke college van armvoogden, waarbinnen hij in 1835 wordt aangesteld als collecterend voogd. Als rooms-katholiek gaat hij zelf altijd naar de Sint-Bonifatiuskerk Nieuw stad 106 waar Johannes Jatisen een bloeiende banketbakkerszaak dreef aan de Nieuwestad noordzijde, gedeelte Vleeschmarkt. In 1854 wordt hij daar aangesteld als kerkmeester. Binnen het college van armvoogden heeft hij dan inmiddels al aardig carrière gemaakt. In 1836 was hij collecterend armvoogd geworden en in 1841 administrerend armvoogd (secretaris). Uiteindelijk wordt hij in 1855 voorzitter van het dagelijks bestuur van het nieuw opgerichte paro chiaal armbestuur. Buiten dit voorzit terschap om neemt hij in 1856 zitting in de commissie die de bouw van een nieuwe Sint-Dominicuskerk in de Speelmansstraat mogelijk moet maken. En vanaf dezelfde periode valt ook de col lecte voor een nieuw te bouwen, de huidige, Sint-Bonifatiuskerk onder zijn hoede. Een erfenis van koekverkoopster Janke Ondertussen werkt hij ook flink aan zijn privé-vermogen. Behalve de koek- en ban ketbakkerij, had hij van zijn overleden eerste echtgenote ook een deel van haar gehele nalatenschap geërfd, alsmede een deel in vruchtgebruik gekregen. En ook zijn vader en moeder die in respectieve lijk 1839 en 1831 stierven, zullen hem het nodige hebben nagelaten. Samen met zijn tweede vrouw, die ook niet onbe middeld was, belegt hij hun vermogen voornamelijk in aandelen en obligaties buitenlandse spoorwegmaatschappijen. Verder bezitten ze wat aandelen op lenin gen van diverse rooms-katholieke instan ties, zowel binnen als buiten Leeuwarden. In 1861 wordt Johannes erfgenaam van Antonius Hermanus Theodorus de Qua- ij, belastingontvanger uit Jelsum. Tien jaar later wordt hij opnieuw erfgenaam. Deze keer van de eenentachtig jaar oude voormalige koekverkoopster uit Leeuwar den Janke Westenbrink, een trouw bezoek ster van de Sint-Bonifatiuskerk. Na meer dan veertig jaar de Leeuwar der bevolking getrakteerd te hebben op het lekkerste gebak dat er maar te krij gen was, houdt Johannes het in 1869 voor gezien. Zijn dochter Catharina Elisa-

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2004 | | pagina 8