7
sprake is dat hij een jaar in de stad
gewoond heeft'. Men kon ook streng zijn
voor iemand die geen burger wilde wor
den: 'indien de Raad betrokkene dan
geschikt genoeg vindt om burger te wor
den en deze wil dit niet, dan moet hij de
stad verlaten'.
Tanende belangstelling
In de achttiende eeuw liep het aantal nieuw
aangenomen burgers sterk terug. Voor een
deel was dit het gevolg omdat er minder
immigranten naar Leeuwarden kwamen.
Maar ook speelde mee dat men voor de uit
oefening van een beroep steeds minder
afhankelijk was van een gildelidmaatschap.
Tussen 1722 en 1749 waren alle gilden, uit
gezonderd die van de bakkers, zilversmeden
en schippers, zelfs tijdelijk opgeheven
geweest.
Ook van belang was de opvatting, dat het
bestaan van een apart stadsburgerschap
naast het staatsburgerschap op gespannen
voet stond met de idealen van de Franse en
Bataafse revoluties. Het stedelijk burger
schap boette in de Franse tijd dan ook flink
aan betekenis in. Niettemin werd in 1803
nog een poging ondernomen om het burger
schap nieuw leven in te blazen, maar tever
geefs.
Wie belangstellend is naar mogelijke voor
ouders met Leeuwarder burgerrechten kan
te rade in de zogenaamde Burgerboeken.
Nieuw aangenomen burgers werden inge
schreven in de Burgerboeken (ca. 1530-
1800) waarvan er drie delen zijn. De twee
jongste delen zijn chronologische registers
van nieuw aangenomen burgers terwijl het
oudste deel een mengvorm van een chrono
logisch en alfabetisch register is.
In de twee jongste delen werd de nieuwe
burger nadat hij was aangenomen, meteen
ingeschreven in het Burgerboek, terwijl bij
het oudste Burgerboek er nogal wat tijd kon
zitten tussen het verlenen van het burger
schap en de registratie. De lijst, die is opge
steld tussen november 1803 en januari 1804
is een register van burgers, die door het zet
ten van hun handtekening een formulier
hebben ondertekend, waarbij zij verklaard
hebben hun burgerrecht te willen behouden.
Het winnen van het burgerrecht was in
1803 reeds vele jaren in onbruik geraakt en
het stadsburgerschap berustte toen reeds
op een achterhaald idee. De lijst van 1803/4
en de daarbij behorende ordonnanties en
formulieren moeten dan ook gezien worden
als een laatste, vruchteloze poging van het
Leeuwarder stadsbestuur om het stadsbur
gerschap opnieuw in te voeren.
Waalse import
Omdat in 1803 aan inwoners van de stad
Leeuwarden voor het laatst de mogelijkheid
werd geboden om het burgerrecht 'te win
nen', was voor mij de zoektocht naar de her
komst van ons burgerschap al een stuk een
voudiger. De voorouders die zich na die
datum vestigden in onze stad, waren
immers uitgesloten van burgerschap.
In de eerste plaats was daar mijn opa van
vaders kant, een nazaat van Jan Everts
Bron, geboren ongeveer 1660 te Noorder
drachten. Het geslacht bestond eeuwenlang
uit veenbazen, turfgravers en turfschippers,
die door de jaren heen de vervening van
Friesland en de grens met Overijssel volg
den. Pas rond 1900 vestigde mijn opa zich in
Leeuwarden, waar hij verschillende beroe
pen uitoefende van broodventer tot verzeke
ringsagent en waar hij medeoprichter was
van de Protestant Christelijke Begrafenis
onderneming. Hij woonde zijn laatste jaren
aan de Emmakade in een prachtig, enkele
jaren terug na diverse brandstichtingen
gerenoveerd pandje nabij het 'pepermuntsje-
fabriek'. Zijn vrouw was een nazaat van Jan
Geerts Prakken, geboren 1719. Dit geslacht
was eeuwenlang boerenarbeider in de Stel
lingwerven. Kortom, van burgerschap kon
dus van vaderszijde geen sprake zijn.
Mijn moeder was de dochter van brood-
venter Jan der Meulen van de Zelfstandig
heid aan het Oldegalileën en van Gelske
Ras. Voor zover ik heb kunnen achterhalen
begon het geslacht Van der Meulen in 1745
met molenaar Romke Melles uit Rinsuma-
geest. Zijn kleinzoon Willem Romkes van
der Meulen kwam pas in 1849 naar Leeu
warden waar hij het beroep van molenaar
weer oppakte (zie Leovardia 19). Dus ook
hier geen recht op burgerschap van Leeu
warden. Blijft over de lijn via het geslacht
Ras.
Nu moet je wat voorzichtig zijn als het om
familieoverleveringen uit dit geslacht gaat.
In Leovardia 7 lezen we hoe de mythe, dat
de familie zou afstammen van de beul van
Leeuwarden, berustte op een vergissing met
een andere Ras, die inderdaad dat beroep
hier heeft uitgeoefend. De zoektocht via Ras
naar de eerste burger in de familie begon
met de wetenschap dat tot aan het eind van
de achttiende eeuw het lidmaatschap van
de gilden alleen open stond voor burgers.
Dit betekende dat voor een niet-burger wei
nig mogelijkheden overbleven om binnen de
stad, anders dan in de handel, economisch
actief te zijn.
Aanvankelijk dacht ik dan ook dat via het
lidmaatschap van het gilde, Hidde Johan
nes Ras (1740-1785) het burgerschap ver
wierf, maar dit was alleen van toepassing op
meesters van een gilde. Hidde was slechts
kastenmakersknecht en komt in het Bur
gerboek dan ook niet voor.
Het was dus niet Hidde Johannes die zijn
nazaten rechtstreeks voorzag van burger
rechten. Wel ontdekte ik dat die status is
ontleend aan dit geslacht, zij het in aange
trouwde vorm en twee generaties later. Op
8 september 1786 werd het burgerschap
van Leeuwarden verleend aan Nicolaas
Vleeshouwer, afkomstig uit het Belgische
Namen, waar hij ook reeds burgerrechten
bezat. Aangezien het burgerschap een
exclusief recht was, in die zin dat men
slechts van één enkele stad tegelijk burger
kon zijn, was hij gerechtigd dit burgerschap
'mee te nemen' naar Leeuwarden. In de
regel ging het burgerschap over van de
vader op de kinderen. En omdat hij de
grootvader was van de zusters Anna Elisa
beth en Cecilia Vleeshouwer en dezen bei
den achtereenvolgens gehuwd waren met
mijn voorvader Hidde Ras, gold voor hen
het burgerrecht.
Men werd, als men tenminste door
geboorte al geen burger was, burger in
dezelfde week dat men trouwde en zo werd
Hidde Ras dus burger dankzij zijn huwelijk.
Het burgerrecht van de familie was dus wel
erg ver gezocht.
sv. 'jr -
De inschrijving van Nicolaas Vleeshouwer in het Burgerboek, d.d. 8 september 1786
Leova.'c^tA.lt