27 stuiten en nam via het naastingsrecht (als belender) de koop over. (Totale kosten ruim 900 gulden, waarvan 540 voor de eerste-hypotheekhoudster en 228 voor Regneri.) Pieter Hemmes mocht er tot mei 1760 blijven wonen voor 50 gulden per jaar. De condities (geen herberg, geen gewapper) waren aangevuld met de bepa ling, dat er geen vee en paarden mochten worden gestald. De aanhandelaar van het stadsvuilnis bleek geen gegadigde om de 'stadshuizinge' te gaan gebruiken en er werd een andere huurder gezocht. Sipke Jelles, huisman onder Teerns, tekende in maart 1760 een huurcontract voor één jaar (60 gulden), waaruit blijkt dat er nóg een reeks paardenstallen zou worden bijgebouwd, waarvan vier op kos ten van de stad. Hoewel de eerdere clau sules waren overgenomen, kwam er nu dus toch een uitspanning. Bij de verlen ging van de overeenkomst in 1761 (10 jaar a 70 gulden) zijn in de acte vijf regels onleesbaar gemaakt en ontbreken de beperkingen. Jelle Sipkes (1738-1823, timmerman, liefdeprediker en volksrepre sentant) vermeldt in zijn levensschets, dat zijn vader, veehouder op Nieuwenhuis te Teerns, een groot paardenliefhebber, na brand en veepest de boerderij verruilde voor een herberg buiten de Wirdumer- poort te Leeuwarden. In 1769 gelukte het Sipke om een tapvergunning voor inlands bier te bemachtigen, essentieel voor het uitbaten van een herberg; deze heette in 1774 het Grauw Paard, welke naam zich niet handhaafde. Tot zijn dood in 1784 huurde Sipke Jelles de 'stadsherberg' met 2 pondemaat (1 pondemaat circa 36 are) grond (steeds 70 gulden, plus 3% van 994 gulden, de in 1761 getaxeerde waarde van de opstal), bovendien nog 7 pondemaat aan de stadssingel. Zijn weduwe is in mei 1791 opgevolgd door Jacob de Vries (huis getaxeerd op 1.066 gulden), die al na twee jaar afstand deed van zijn tienjarig con tract. En dan, in december 1793 huurt Roelof Roelofs, kastelein op de Joure, voor 190 gulden 'de huizinge de Clanderi genaamd'. Ook deze maakt zijn (zeven) contractjaren niet vol. Gijsbert Arjens pacht in 1796 'de zogenaamde Clanderie' voor twaalf jaar. Hij laat, in 1800, een zil veren zweep verharddraven (op het ijs van de stadsgracht), organiseert danspar tijen, het publiek komt er 'te rooken'. De Nieuwe Stadsherberg Het stagneren van de economie zal invloed hebben gehad op de huursom. Deze was teruggebracht tot 110 gulden toen Geert Plekker in 1808 een contract voor veertien jaar sloot. De nieuwe kastelein nam wel op zich om de huizinge en stallinge volgens bestek te vernieuwen. Het land moest grei- de blijven, niet worden geploegd noch tot ander gebruik dan beestenweiding dienen. De opknapbeurt zal mede noodzakelijk zijn geworden omdat er zich, in datzelfde jaar, naast de Posthoorn nóg een collega/concur rent opdeed: het Woudboershuis ging voor 7.610 gulden over in handen van de vlees houwer Harmen Elzinga, die zelf als her bergier aantrad van het als het Springend Paard bekend geworden logement. In de eerste registers van patentbelas tingschuldigen, die over 1815 en 1816, is elk der drie logementhouders als tapper ingedeeld in de zesde belastingklasse, als herbergier (minder dan vier kamers) en als voerman in de zevende. De waard van de Posthoorn werd bovendien aangeslagen voor een overdekte kolfbaan (5e klasse) en een billardtafel (4e klasse); hij diende in totaal 56,92 af te dragen aan de fiscus, de beide anderen 17,25. Blijkens de regis ters van latere jaren bleven de bedrijven ongeveer op hetzelfde niveau. De aandui ding herbergier veranderde in logement en koffiehuishouder, die van voerman in stalhouder en verhuurder van paarden en rijtuigen (in 1844 'rijdtuigen op riemen', dat wil zeggen: koetsen met vering). Plekker vroeg en verkreeg in 1819 toe stemming om zijn huurrecht over te dra gen aan Johannes van Lingen. Diens ver zoek om continuatie is niet ingewilligd. Bij de publieke verhuring, december 1821, werd Minze Feddes, zilversmid in de Schrans, met 536,- hoogste bieder en huurder voor vijf jaar met ingang van mei 1822. Desgevraagd kreeg deze al dadelijk verlof om in de keuken een fornuis aan te brengen voor zijn zilversmederij. Tot 1831 bleef hij ook zijn oude beroep uitoefenen; een in 1825 vervaardigd zweepbeslag wordt getoond in het Fries Museum. Fed des zal geprofiteerd hebben van de verbe terde omstandigheden. Sedert 1827 is er gewerkt aan de aanleg van de 'straatweg naar de Overijssselsche grenzen', in 1831 het poortgeld afgeschaft en in 1835 de Wir- dumerbinnenpoort afgebroken (de buiten poort al in 1821) en een nieuwe Zuiderbrug (Thyske tiltsje) geconstrueerd. Zijn huur prijs liep aanvankelijk terug (1826 400,-), om later weer te stijgen (1858 1.157,-). Die verhoging was mede een gevolg van door de stad in 1833 en 1842 gedane inves teringen, respectievelijk 1.300,- en 1.850,-. Ook een door Feddes op eigen kosten gebouwd wagenhuis, dat tijdens de novemberstormen van 1836 was vernield, is van stadswege weer opgebouwd. Eek- hoff verzuchtte in 1846: jammer, dat men hier niet inééns een veel grooter en geschikter gebouw geplaatst heeft, waar aan voor de menigvuldige bezoekers van de weekmarkt evenzeer behoefte bestaat, als het op dien stand der stad tot sieraad zou verstrekken.' Het zou nog bijna een halve eeuw duren eer er een nieuw gebouw verrees. Het relaas van de lotgevallen der drie logementen wordt voortgezet in de vol gende aflevering van Leovardia.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2007 | | pagina 29