Lcovaë^tA.!€ 15 Zelfportret van Willem Bartel van der Kooi uit 1819 ren als stadhouders van Friesland bewoond. Hetzelve was in 1795 van 's lands wege verhuurd en in later tijd ver kocht. Het schoonste gedeelte werd toen afgebroken en het overige door twee par ticulieren bewoond. De haat tegen het huis van Oranje was groot, en nauwelijks kan men zich een begrip vormen van de gruwelen daardoor begaan. Door de gand- sche provincie heeft men de wapens, graf tombes en grafzerken geruïneerd en uit gebeiteld, maar daarmede had men zich niet genoeg onteerd. De beenderen van het huis van Oranje zijn uitgegraven, op het kerkhof, in de gragten, riolen, secreten enzovoorts, enzovoorts geworpen, elkan der om de ooren gesmeten, en wat onge looflijk schijnt juist de beenderen der geliefkooste leden van dit vorstelijk huis, en die ook nu noch in dankbare zegening zijn bij het volk, zijn uitgekozen, om de duivelsche trom der revolutie te slaan. De afbeeldingen dier vorsten konden de woe de niet ontgaan, zij werden verbrand en in stukken geslagen.' Groot is het mededogen met de arme gevangenen in Leeuwarden. Tijdens het bezoek aan het huis van bewaring, dat hen maar matig beviel, zagen ze de gede tineerden in kleine akelige hokjes, terwijl ze nog niet eens waren voorgekomen en misschien wel onschuldig waren. In het tuchthuis waren de gevangenen bezig met weven en het maken van pijpendopjes. De zalen vonden ze wel ruim en luchtig, maar het werk dat er werd gedaan was nauwe lijks van enig belang, waarmee dan ook maar 37,50 per jaar verdiend kon wor den. En daarvan mocht de gevangene zelf maar een derde deel houden. Schrijnend vonden ze de totale ruimte, ingericht voor 300 gevangenen, maar in gebruik door wel 400. Helemaal slecht georganiseerd was er de kerkdienst, die hervormd was, maar waarbij ook de roomsen en joden aanwezig moesten zijn. Dat laatste tot grote ontsteltenis van Van Hogendorp: 'Dat men Roomschen dwingt de gerefor meerde godsdienst bij te woonen is ver keerd, dat men er Joden toe dwingt is een gruwel, het geheel grenst naauw aan de inquisitie, is misschien veel erger, en in principe gewis veel goddelozer.' Een van de straffen bestond uit het straatslijpen. Bij de veroordeelde gevan gene werden zijn voeten samengebonden, zijn linkerhand moest hij van het lijf af houden. Hij kreeg in de rechterhand een steen, waarmee hij, afhankelijk van de straf, gewoonlijk twee uur lang, de straat moest slijpen. Het spreekt vanzelf dat hij daardoor altijd in een gebukte houding stond. Van Hogendorp: 'en zoo hij niet met de geëischte spoed de straten slijpte werd hij door de slagen op zijn billen tot meer der spoed aangemaand. Men gevoelt het zware en ontmenschte van deze straf. De straf was dubbeld, en het geëischte werk van dien aart, en tevens hatelijke nietig heid, dat van een slaaf gewis nimmer zulk een vernederend, onteerend en beestelijk werk gevorderd is.' Die dag volgden er nog enkele bezoeken aan de Leeuwarder elite. Om acht uur dronken ze een fles rijnwijn, die hen ove rigens 's nachts opbrak, in de sociëteit van de Prinsentuin, waar een heel drome rige sfeer hing. Niemand sprak een woord, de gouverneur en drie andere heren speel den boston om een dubbeltje. De bedrijvigheid in het Leeuwarder stadscentrum in het midden van de 19e eeuw, afge beeld op een schilderij van Sjoerd Bonga

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2008 | | pagina 17