LcovolF^£A.!€
24
Combertus Pieter Burger met zijn eerste echtgenote in de achtertuin van hun woning Bij
de Put 15. De dame rechts is Elisabeth Leverland, decennialang de dienstbode van de
familie Collectie H. Bijtel
Het huwelijk van mijn overgrootvader en
zijn tweede echtgenote werd gekenmerkt
door wederzijdse genegenheid, al was de
beleving iets anders dan wij ons heden
ten dage voorstellen. Toen zij trouwden
was de bruid vijfenveertig jaar, de brui
degom achtenvijftig. Maar na de huwe
lijksnacht liet de nieuwe echtgenote de
timmerman komen om een plank rechtop
in het midden van het bed te maken. Ze
wilde 's nachts wel rustig slapen.
In 1899 werd Combertus Pieter Burger
benoemd tot ridder in de Orde van Oranje
Nassau. Kort voor zijn overlijden in 1908
schreef mijn overgrootvader zijn tweede
vrouw een brief: 'Ik behoef niet uitvoerig te
bespreken wat gij in die bijna vijfentwintig
jaar voor mij en de mijnen zijt geweest,
maar ik mag u daarvoor wel met mijn gan-
sche hart danken. Gij hebt meer dan vol
daan aan 't geen ik hoopte toen ik tot het
besef kwam dat gij en geen ander de
plaats moest innemen, die opengevallen
was door het heengaan van de Moeder mij
ner kinderen, na zwaar, maar voorbeeldig
geduldig lijden.' Tevens maakte hij zijn
wens kenbaar, dat de verjaardagen van 'de
lieve vrouw, die mij zoveel jaren van geluk
heeft bezorgd' niet minder feestelijk
gevierd zouden worden dan de zijne.
Zijn eigen verjaardagen waren in die bij
na vijfentwintig jaar uitgegroeid tot jaar
lijkse familiebijeenkomsten. En zo
gebeurde het. Tot haar overlijden in 1927
bleef grootma dankzij deze bijeenkomsten
het middelpunt van de familie en na 1927
werd de jaarlijkse traditie voortgezet.
Van grootvader naar pake
Grootvader en al zijn broers en zusters
gingen naar catechisatie. Thuis aan tafel
werd gebeden met de vaste formule 'Here,
zegen deze spijs en drank, amen', maar
kerkgangers waren zijn ouders niet. Zij
spraken zelden of nooit over godsdienst.
Gespot werd er nooit en zijn ouders bele
den en toonden eerbied voor andermans
geloof en strikte verdraagzaamheid.
Als kinderen spraken mijn beide zussen
en ik onze grootouders aan met grootva
der en grootmoeder. Zijn laatste jaren
sleet grootvader in een flat aan de Sta
dionkade in Amsterdam zuid. Gezeten
achter zijn ouderwetse schrijftafel - 'geen
vreemde woorden alstublieft' - keerde
grootvader terug naar zijn oude liefde, de
letterkunde en naar de taal van zijn
jeugd: het Fries. Sinds die tijd noemden
wij hem 'pake'. Behalve vele artikelen
publiceerde hij over zijn uitvoerig onder
zoek naar de stadsfriese, Amelandse en
Bildtse letteren. Dat resulteerde in zijn
boek Avondrood. Ook schreef hij daar zijn
jeugdherinneringen.
In die Leeuwarder jeugdherinneringen
uit 1949 staat ook een portretfoto van een
jonge knappe neger. Dit portret hing
naast de schoorsteen in de studeerkamer
van grootvaders' vader. In de rechter
onderhoek stond met verbleekte inkt: 'Aan
mijnen vriend, C.P. Burger, Delft den 9den
Mei 1850' en onder het portret, ook met
schrijfletters, maar gedrukt: 'Die Freund-
schaft ist unabhangig von Alter, Stand,
Entfernung, Volk, Religion und Verhalt-
nissen; sie verbindet den kalten Norden
mit dem glühenden Süden; ohne sie ware
diese Erde eine Wüstenei. Dresden, 27
September 1849, Aquasi Boachi.'
Ruim honderdvijftig jaar later zag ik tot
mijn stomme verbazing in een boekhandel
hetzelfde portret op de omslag van de
paperbackuitgave van het boek De zwarte
met het witte hart van Arthur Japin.
Daarin beschrijft hij een bijzonder leven
van een bijzondere man, Aquasi Boachi.
Hij was de zoon van de koning van Ashan-
ti, één van de machtigste negervorsten op
de Afrikaanse Goudkust. Van 1837 tot
1843 verbleef hij op een kostschool in
Delft en studeerde daarna aan de Konink
lijke Academie, eveneens in Delft.
Aquasi Boachi