Daar komme de Liwwadder skutters 5 Paul Bron De hoogtepunten van de Leeuwarder schutterij liggen in de roerige tijden tussen 1780 en 1836. Hierover publiceerde Leovardia in nummer 21, 22 en 28. Maar wat deed de schutterij in vredestijd? In 1827 was de Wet op de Schutterijen tot stand gekomen, die bepaalde dat alle mannelijke ingezetenen zich bij het berei ken van de 25-jarige leeftijd moesten inschrijven op het stadhuis. Ook degenen die meenden vrijgesteld te zijn dan wel uitgeloot (en dus op een reserveplaats stonden), moesten zich inschrijven. Wie verzuimde, werd door de Schuttersraad beboet tot ten hoogste honderd gulden en zonder loting ingelijfd. Inlijving vond plaats in twee klassen: gehuwden met of zonder kinderen en weduwnaars met één of meer kinderen behoorden tot klasse twee, ongehuwde mannen en weduw naars zonder kinderen tot klasse één. Op deze wijze wist Leeuwarden een sterkte te behouden van tussen de zeven honderd en achthonderd schutters, van wie iets meer dan de helft in actieve dienst, de andere helft als reserve, samen goed voor de helft van alle schutters in de provincie Friesland. Vrijwilligers en plaatsvervangers Ook kon men vrijwillig lid zijn van de schutterij. In tijden van vrede was de schutter parttime in dienst. Dat sommige schutters het erg naar hun zin hadden blijkt wel uit het langdurig dienstverband van Haring Harings. In het jaar 1900 herdacht hij een hoogst zeldzaam feest. Volgens de controles van de mobiele Frie se schutterij was hij op 19 februari 1830 op zestienjarige leeftijd als tamboer inge schreven en bereikte dus een diensttijd van zeventig jaar. De jubilaris was nog kras, maar had enige last van doofheid, wat mogelijk veroorzaakt werd door zijn functie. Van verschillende kanten kreeg Harings bewijzen van belangstelling. Er kwam een deputatie uit het korps officie ren der dienstdoende schutterij om hem geluk te wensen en namens dat korps overhandigde Thijs Dorama een stoffe lijke blijk van waardering. Niet iedereen had zin deel te nemen aan de schutterij. De wet liet toe dat men tegen betaling de gelote plaats kon laten inne men door een vervanger, de zogenaamde remplacering. Een soort makelaar leverde plaatsvervangers en ook degenen die zich wilden aanmelden konden hier terecht. Een van die tussenpersonen, we hebben het dan over 1814, was bijvoorbeeld P.M. Pruidon uit de Bollemanssteeg. De ingelote burger moest zich met zijn vervanger melden bij de kapitein van de compagnie, waarbij hij was ingedeeld. Aan de vervanger werd als eis gesteld dat deze de volle lengte had van vier voeten en tien duimen, Rijnlandse maat, ingeze tene van Leeuwarden was en niet ouder dan 35 jaar. Bovendien had de vervanger een bewijs van goed gedrag nodig en een certificaat door de chirurgijn majoor C. Schreuder afgegeven, waaruit 'de geschikt heid tot den schutterlijken dienst ten vol len is geconstateert'. De schutterij als ondersteuning van de politie In de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zien we dat de schutterij over het algemeen drie activiteiten aan de dag legde: het onder steunen van de politie, een ceremoniële functie bij feesten en officiële ontvang sten en het beoefenen van de krijgskunst. Daarnaast organiseerden de schutters ook feesten in eigen kring. Regelmatig kwam het voor dat de schut terij werd opgeroepen om samen met de politie de orde te handhaven, bijvoorbeeld bij dreigende rampen, oproer of anders zins. Zo ook in de nacht van 22 augustus Het kader van de Schutterij op de schietbaan omstreeks 1900

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2010 | | pagina 7