AED LEVWERD, een Leeuwarder mythe
17
Henk Oly De gevelsteen AED LEVWERD, waaraan de Leeuwarder Historische Vereniging
haar naam en logo ontleent, is al meer dan drie eeuwen onderwerp van discussie.
Die betreft vooral de vraag welke historische informatie de steen weergeeft en
in hoeverre die informatie feitelijk correct is. Ik wil hier een andere benadering
kiezen door naar de steen te kijken als culturele uitingsvorm in een historische
context. Dat zal niet alle raadsels oplossen die de steen omgeven, sterker nog: er
komen nieuwe bij.
AED LEVWERD wordt voor het eerst ver
meld in 1664 als de historicus Schotanus
in zijn Beschryvinghe van de heerlyck-
heyd van Frieslandt een huis in de Grote
Kerkstraat noemt waar 'Aed Liouwerdt,
dat is oudt Leeuwerden' in de gevel staat.
De eerste archivalische vermelding is vijf
jaar jonger: uit 1669 dateert een akte
waarbij het eigendom wordt overgedragen
van een huis op de westhoek van de Wijde
Gasthuissteeg en de Grote Kerkstraat,
een huis dat 'Aed Leeuwaerd ofte olde
stins' heet. Onder die twee namen duikt
het huidige pand Grote Kerkstraat 43 ver
volgens regelmatig in de archieven op.
De eerste afbeelding van de gevelsteen
werd in 1701 gepubliceerd in het Verhaal
van Leeuwaarden van den jaare 1190
tot den jaare 1573 van Simon Abbes Gab-
bema. Deze komt grotendeels overeen
met het bovenste deel van de huidige
gevelsteen: er is een torenstins op afge
beeld, gedekt door een zadeldak tussen
tuitgevels, de hoeken zijn bekroond met
arkeltorentjes en daartussen bevinden
zich uitgekraagde weergangen. Tegen een
zijmuur hangt aan een lint een verhou
dingsgewijs gigantisch wapenschild met
een klimmende leeuw. De afbeelding heeft
als onderschrift AED LEWERD/1171.
Stinsen als statussymbool
Stinsen verrezen in Friesland vanaf de
twaalfde eeuw. Het waren torenachtige
bouwwerken met zware, uit kloostermop
pen opgetrokken muren en een meestal
nagenoeg vierkante plattegrond. Ze had
den primair een defensieve functie: in
de laatmiddeleeuwse vetemaatschappij
moesten de Friese edelen zich erin kun
nen verschansen. Vaak deden ze tevens
dienst als hun woning. Naast die prakti
sche functies, vervulde een stins ook een
belangrijke symbolische rol: het gebouw
representeerde de status en macht van
zijn eigenaar en diens familie. Militaire
innovaties vanaf het begin en de invoe
ring van een centraal gezag aan het eind
van de vijftiende eeuw maakten dat stin
sen hun defensieve functie verloren.
In de laat zestiende eeuw getuigden in
Leeuwarden nog een tiental van derge
lijke gebouwen van een roemrijk verle
den. Een enkele, zoals het Amelandshuis,
een zaalstins, had zijn imponerend voor
komen bewaard, andere waren tot luxu
euze woonhuizen getransformeerd, maar
de meeste waren tot ruïnes vervallen en
stonden op het punt te worden afgebro
ken. Eentje uit die laatste categorie stond
tegenover het Sint Anthony Gasthuis; de
exacte locatie is niet bekend maar het
gebouw lag westelijk van de Wijde Gast
huissteeg, nog net binnen de oude stads
gracht. In archiefstukken uit de tweede
helft van de zestiende eeuw wordt het
enkele malen vermeld; in de Friese histo
rische literatuur waarin het bezit van en
de strijd om stinsen een belangrijke rol
speelt, komt een verdedigbaar adelshuis
op deze plaats daarentegen in het geheel
niet voor.
In de bedoelde archivalia wordt het
gebouw steeds gekwalificeerd als 'verval
len'. In 1594 is de stins kennelijk al afge
broken want Wybe Lieuwes, meester met
selaar, koopt dan een 'seecker olt ende nu
gedemolieert stins, gestaen hebbende in
de Groote Kerkstraat tegenover St. Antho-
nis Gasthuys'. Waarschijnlijk bouwt hij
een huis op het stinsterrein, want 'Wibe
messlaers wedue' moet in 1606 in deze
omgeving, waarschijnlijk ter plaatse van
het huidige Grote Kerkstraat 43, over
twee schoorstenen belasting betalen.
In 1846 ging Eekhoff in zijn Geschied
kundige beschrijving van Leeuwar
den uitgebreid in op de gevelsteen. Hij
meende dat het huis waarin de steen is
ingemetseld 'van oorsprong een kasteel
van het adellijk geslacht CAMMINGHA'
was. Het gebouw zou ouder zijn geweest
dan de bekende Camminghaburg, moge
lijk zelfs dateren uit de Noormannentijd.
Als beveiligende burcht en potentieel
toevluchtsoord voor de omwonenden zou
deze stins de ontwikkeling van de neder
zetting tot stad bevorderd hebben. Dat
was ook zijn belangrijkste verklaring voor
de naam. Rinskje Visscher bracht in 1934
in een artikel in De Vrije Fries de eigen
domsgeschiedenis van de stins en Grote
Kerkstraat 43 gedetailleerd in beeld. Zij
meende dat 'de gevelsteen de herinnering
aan de oude stins levendig houdt'. Hoewel
haar veronderstelling dat de stins in 1511
het eigendom was van Rienck Eminga van
Cammingha onjuist bleek, zijn er wel rede
nen om aan te nemen dat het gebouw in de
zestiende eeuw inderdaad in het bezit van
de familie Cammingha geweest is.
Hoewel de feitelijke informatie over de
'vervallen stins' uiterst summier is, heeft
men sinds de publicaties van beide stads
archivarissen Grote Kerkstraat 43 steeds
in verband gebracht met een vroegere
stins ter plaatse.
Aan fantasie ontsproten stinsen
In zijn recente boek De stinzen in middel-