p§
g e d i g t e k
t~ h
willemen hareh
dkie uitmuntende
om agfci
gevableu va" ib-isü,
tf kuiuwr geplwlt wonk"
25
Faa JONKHEER
CDüw sifar* HEER htrptii>
Titelpagina met tegenoverliggende illustratie van een drietal gedichten om achter
Willem van Haren's Gevallen van Friso geplaatst te worden
op 13-jarige leeftijd benoemd tot toekom
stig grietman van het Bildt, een functie die
door zijn opa als substituut werd waarge
nomen. Deze overleed in 1728, zodat Wil
lem toen direct al naar Sint Annaparochie
verhuisde, daar als 18-jarige magistraat
werd en het familiekasteel, het Van
Harensslot, betrok. De Papingastins werd
nagelaten aan Duco van Haren die het
al snel doorverkocht aan prinses Maria
Louise, de weduwe van Oranje Nassau.
Zij liet de stins, samen met het westelijk
daarvan gelegen pand, verbouwen tot het
Princessehof.
Willem verloor niet alleen zijn vader
al vroeg, in 1731 overleden ook zowel
Willems moeder als zijn zus Frouck in
Leeuwarden ten gevolge van de pokken.
Beiden werden bijgezet in de grafkapel
te Sint Annaparochie; Willem overleefde
die ziekte. Aan zijn overleden moeder, die
in hem haar oogappel had gezien maar
die hem in de ogen van zijn opa te veel
verwend had, wijdde Willem zijn eerste
gedicht, een verheven Lijkzang.
Brand in het slot te Sint Anna
parochie
Een jaar later trof hem al weer een groot
noodlot. Terwijl hij in Leeuwarden als
lid van Gedeputeerde Staten vergaderde
(medio december 1732) brandde zijn slot
in Sint Annaparochie af waarbij tege
lijk vele waardevolle familieschilderijen,
die testamentair steeds bij elkaar waren
gebleven, en de gehele boekerij verloren
gingen. In de brief van de dominee waarin
hem dit noodlot wordt bericht staat dat
zijn 'groot huis bijkans geconsumeert is'.
Tijdens de herbouw maakte Willem een
uitje naar Engeland waar hem op voor
spraak van prinses Anna, dochter van de
Engelse koning George II en getrouwd
met zijn vriend Willem IV, een geweldige
ontvangst werd bereid. Hij schreef naar
Onno Zwier dat men 'alles deed om het
hem naar de zin te maken'. Dat zegt wel
iets over zijn maatschappelijke positie en
invloed aan het hof.
Diverse liefdesaffaires
Spoedig na de brand werd Willem verliefd
op een zeer knappe dochter van een helle
baardier van de Prinselijke Garde: Marie
Crullers. Hoewel ze niet getrouwd waren
kwamen uit die relatie twee kinderen,
Adam Ernst (1732) en Wilhelmina (1734)
voort.
In 1734 werd Van Haren echter ook
smoorverliefd op Marianne Charles, die
al 15 jaar kamenier ('dresser') van prinses
Anna was en met haar uit Engeland mee
was gekomen. Op het Stadhouderlijk Hof
was men over die relatie zacht gezegd 'not
amused', ook omdat Marianne qua maat
schappelijke positie niet paste bij het
roemruchte geslacht Van Haren. Toen de
hofhouding een week of zeven in Gronin
gen verbleef, werden er door het verliefde
paar over en weer maar liefst 90 brieven
geschreven. Willem van Haren trok zich
dus niets aan van de bezwaren bij het
Hof. Hoe belangrijk de vriendschap met
de prins en prinses voor hem ook was, hij
schreef Marianne dat, als ze zich niet met
het door hem beoogde huwelijk konden
verenigen, hij aan het Hof geen voet meer
zou zetten. Zijn laatste brief aan haar in
die periode kwam van een woning aan
de Breedstraat in Leeuwarden, ook daar
hadden de Van Harens dus een woning.
Een maand voor het huwelijk, dat zou
plaatsvinden in 1737, liet hij in een nota
riële akte vastleggen dat hij jaarlijks aan
Maria Crullers 150 en aan zijn bij haar
verwekte kinderen 300 gulden verschul
digd was. Later zou blijken dat Maria hier
geen genoegen mee nam: daartoe aange
zet door haar nieuwe echtgenoot, Heer
Kaiser, heeft zijn eerste partner hem zijn
hele leven lang achtervolgd met financiële
claims die zijn latere leven in meerdere
opzichten zullen gaan 'tekenen'.
Willem bleef intussen bij het Hof langs
komen. Als zijn (nieuwe) vrouw daar in
haar oude kwaliteit en niet als een 'edel-
vrouwe' werd behandeld liet hij dat de
prins in niet mis te verstane bewoordin
gen weten. Wat kon men op haar afkomst
tegen hebben? Waren niet eer en deugd
meer waard dan een twintigtal portret
ten van voorname voorouders?', zo luidde
zijn retorische vraag. Juist het feit dat de
Van Harens op zo vertrouwde voet ston
den met de prins zette nogal eens kwaad
bloed bij de oude Friese adel.
Dichterschap
In 1738 begon Willem aan zijn grote hel
dendicht Gevallen van Friso, een stuk van