LiC0Vac^t^i»2
3
De eerste timmerwerkplaats op de Troelstraweg nummer 228 met een deel van de werk
plaats die afbrandde Collectie H.Kerkhof
ontvluchtte. In eerste instantie werden ze
ondergebracht in kamp Westerbork, maar
in oktober 1939 besloot de Nederlandse
regering hen naar West-Nederland te stu
ren, hetgeen niet mogelijk bleek. Wel werd
het onder meer Leeuwarden, waar de
vluchtelingen onderdak vonden bij gast
gezinnen. Samen met de naaste buren, de
familie Pannekoek, ontfermde het gezin
Kerkhof zich over het joodse echtpaar
Schoenheim met hun twee kinderen Ursel
en Walter. Zij wilden proberen via Neder
land naar Amerika te komen.
Tot diep in de nacht sprak Kerkhof vele
uren met de man en zijn vrouw en kreeg
zodoende een beeld van wat er in nazi-
Duitsland gaande was. Het legde bij hem
de basis voor wat hij een paar jaar later,
toen ook het Nederlandse volk geknecht
werd, ten uitvoer bracht: verzet.
Ondanks leed toch dankbaarheid
en hoop
Vier maanden na de bevrijding, op 25
augustus 1945, werd in huize Kerkhof
een brief ontvangen van mevrouw Lotte
Schoenheim-Baumann waarin we lezen hoe
het hen is vergaan, nadat ze in mei 1940
vanuit quarantaine in Rotterdam terug
gestuurd waren naar Westerbork, voorpor
taal van het latere concentratiekamp. De
inhoud getuigt enerzijds van groot leed,
maar ook van grote dankbaarheid. De brief
is zo aandoenlijke en tijdsbeeldoproepend
dat ik deze in z'n geheel weergeef:
'Beste mensen, Ik hoop dat jullie je
ons nog herinneren, ons die jullie zo lief
en hulpvaardig hebben opgenomen, toen
wij in de oorlogsdagen van 1940 van het
Kamp Westerbork naar Leeuwarden
geëvacueerd waren. Gelooft maar niet
dat wij jullie vergeten hadden, omdat wij
zo lang niets van ons hadden laten horen.
Vanuit Westerbork hadden wij later niet
meer aan jullie geschreven, om jullie
daarmee niet in gevaar te brengen, want
U weet immers dat contact met Joden al
in zich zelf een verbreken was. Bijzonder
hard was het voor ons om niet te schrij
ven toen wij tot ons grootst ontzetten
in de krant lazen, dat onze beste vriend
Kerkhof voor zijn goed en edelmoedig hart
en zijn fatsoenlijke houding jegens de
mensheid zo duur moest betalen. Wij heb
ben van gansscher harte met jullie gevoeld,
en ik hoop maar, dat U, lieve mevrouw
Kerkhof met Uw kinderen zo dapper daar
over heen heeft komen te weten, als Uw
man het beslist gewenst had.
Ik kan me best in Uw innerlijk invoelen,
want ook mijn lieve man is niet meer bij
ons. In september 1941 moesten wij van
uit Westerbork naar concentratiekamp
Theresiënstadt vertrekken en nog die
zelfde maand werd mijn man daaruit door
die duivels naar het vernietigingskamp
Auschwitz gestuurd. Van daaraf ontbreekt
elk bericht en elk spoor van hem. Ik kan
immers begrijpen dat er haast geen kans
meer bestaat, dat hij nog zal opduiken. De
enigste mogelijkheid was nog dat hij in de
door de Russen bezette zone zou vertoe
ven. Maar die kans is zo verschrikkelijk
klein, dat men eigenlijk daarmee hele
maal geen rekening moet houden. (Van
zijn overlijden is geen melding gemaakt
of bewijs gevonden. Bij het Rode Kruis is
in één van hun cartotheken met slacht
offers van de oorlog een kaart van Ernst
Schönheim terug te vinden, waarop een
geschatte overlijdensdatum aangegeven
is. Een heel algemene datum overigens
(28-2-1945), die vooral gebruikt werd om
twijfelgevallen te registreren - de laatste
datum van de maand is in veel meer geval
len het moment waarop met enige zeker
heid vastgesteld kon worden of iemand
niet meer in leven was. PB).
Zo is het leven ook voor ons verstoord.
Immer is het een zeer groot geluk dat ik op
het laatste ogenblik voor zij met het 'kin
dertransport' ook naar Auschwitz zouden
worden gezonden, beide kinderen nog heb
weten te redden. Die zijn gelukkig nog bij
me en wij zijn met z'n drieën op 22 juni
naar Nederland teruggekeerd, nadat wij
werkelijk de hel hebben doorlopen. Ik zal
U niet kwellen met deze verschrikkelijke
belevenissen te vertellen. Dat is nu afgelo
pen en het is nu nodig een nieuw leven op
te bouwen.
Nadat wij nog drie weken in Sittard zijn
vastgehouden, kwamen we dan eindelijk
naar Amsterdam. Hier zitten wij in een
repatriëringhuis, dus nog altijd in gemeen
schap (na zeven jaren kampleven). Wij
werken reeds alle drie, ofschoon wij nog vrij
zwak en moe zijn. Maar wij wilden zo graag
direct beginnen met zelf voor ons levens
onderhoud te zorgen en niemand meer ter
last te vallen. Ursel, die intussen 16 jaar
is, werkt als secretaresse bij een advocaat;