Siet begon op cle 0ldekove
10
Wraakzuchtige lezers zullen het bitter be
treuren, dat de vier rovers, na de geslaag
de overval door de detective Snorrepijp,
ongehinderd mochten vertrekken, zij het
met achterlating van de waardevolle papie
ren. We kunnen ons deze gemoedsstem
ming voorstellen; sterker nog: ook ons ver
driet het, dat ze niet kennis hebben ge
maakt met onze gevangenis, die een trots
stuk is van onze stadsinventaris. Maar ge
dane zaken nemen geen keer, zo bet recht
niet geheel zijn loop heeft gehad, dan
moet toch altijd dit verhaal zijn beloop heb
ben.
Na het avontuur in en bij de kelder gingen
Snorrepijp, Opa, Marianne en de grijze jon
geman, op voorstel van de eerste, naar de
woning van de detective. Ze wandelden
bedaard en spraken niet veel. Elk was ver
diept in zijn eigen gedachten; Snorrepijp
trok tevreden aan zijn pijp, Opa liep wat
in zichzelf te grommen en Marianne keek
af en toe tersluiks naar de grijze jongeman,
die de naam John moest dragen, maar zich
nog niet netjes had voorgesteld.
De grijze John was eigenlijk de vreemde
eend in de bijt van Snorrepijp. Hij was
plotseling in de club opgenomen en nie
mand maakte daartegen bezwaar. Dit was
wel vreemd, want hij was de man, die
Marianne's papieren bad gestolen en dit
zeer slinks had gedaan. Enig wantrouwen
zou dus gemotiveerd zijn geweest, maar
niemand gaf daaraan uiting. Marianne en
Opa meenden, dat het maar het beste was
het oordeel van Snorrepijp af te wachten
en Snorrepijp hulde zich in tabaksrook en
zwijgen.
John zelf scheen zich niet van ernstig
kwaad bewust te zijn; hij volgde zijn
nieuwe metgezellen op de voet en vond het
niet ongepast af en toe tersluiks naar
Marianne te kijken. Wanneer beiden dit
op verschillende ogenblikken deden, dan
had het geen consequenties, maar af en toe
keken ze gelijktijdig naar elkaar. Dan sloeg
Marianne de ogen neer en John glimlachte
zeer charmant.
De heer Snorrepijp opende de deur van
zijn woning in de rustige straat en nodigde
zijn gasten uit binnen te komen. Enige
ogenblikken later zat men in de kamer,
zo gezellig alsof er een verjaarsvisite aan
de gang was. De detective bracht zelfs een
paar koele flesjes met limonade te voor
schijn en schonk de glazen vol.
Na de eerste teug scheen bij genoeg af
gekoeld te zijn om de zakelijke besprekin
gen te hervatten. „Twee van u ken ik,
maar u, mijnheer, u bent mij feitelijk nog
onbekend. Zou het onbescheiden zijn u uw
naam te vragen?"
„Integendeel", zei de grijze jongeman
en hij ging staan. „Misschien mag ik me
even voorstellen? Mijn naam is John van
Huppelen."
Een speurdergeschiedenis, speciaal
voor „De Leeuwarder Gemeenschap"
geschreven door L. JOUVVE11T
Marianne sprong op en Opa's onderkaak
zakte aanzienlijk. Ook de detective scheen
deze mededeling verrassend te vinden,
want bij veerde op in zijn stoel.
„V-a-n H -u-p-p-e-l-e-n?" riepen ze alle
drie.
„Inderdaad, Van Huppelen," zei John be
scheiden en beleefd. „John van Huppelen."
„Dit is.... dit is," stamelde Opa.
„Hoewatwie?" stotterde
Marianne.
„Vertelt u maar eens kort en bondig hoe
deze zaak in elkaar zit, mijn heer Van
Huppelen," zei Snorrepijp, die verrassen
de wendingen in de geschiedenis voorzag.
En daarna zweeg een ieder, om te luisteren
naar bet verbaal van John, dat met een
notariële stiptheid ten aanzien van het
feitenmateriaal werd verteld.
„U heeft, neem ik aan, wel eens gehoord
van Albert van Huppelen, die in 1802 van
het dak van zijn huis in de Grote Kerk
straat is gevallen en deze ramp niet heeft
overleefd. Deze heer Van Huppelen was.
naar ik meen, de grootvader van uw groot
vader, meneer Van Huppelen."
„Inderdaad", zei Opa en Marianne knik
te instemmend.
„Wel", zei John. „Wanneer u er nog één
grootvader bij optelt, dan kent u mijn
familierelatie tot deze in 1802 overleden
Adalbert."
„U bedoelt?" vroeg Snorrepijp.
„Dat de Opa van de Opa van mijn Opa
dezelfde Adalbert van Huppelen was. Pre
cies zoals dit met mejuffrouw Marianne
van Huppelen het geval is. Alleen op uw
tak van de stamboom zit Hendrik van
Huppelen en op de miine Cornclis van
Huppelen. Dit waren, zoals u weet, de
twee zoons van Adalbert van Huppelen.
„Bent u een afstammeling van Cornclis
van Huppelen?" riepen Opa en Marianne
gelijktijdig.
„Zo is het," antwoordde de grijze jonge
man. „Ik zou u allerlei papieren kunnen
laten zien waaruit dit blijkt, maar liet beste
bewijs is mijn belangsteling voor die erfe
nis uit 1802. Cornclis van Huppelen, die
in Nederland niet zo'n bijzonder fraai leven
leidde, heeft later in Indië een goed be
staan opgebouwd als suikerplanter. Hij
trouwde met een Engelse vrouw en zijn
nakomelingen zijn altijd in Indië gebleven.
Ik ben de eerste, die naar Nederland terug
keert om hier rechten te gaan studeren."
„En de papieren?" vroeg Snorrepijp.
„Met die papieren is nooit iets bijzonders
gebeurd, want ze zijn altijd familiebezit
gebleven. Maar toen ik naar Nederland
ging, heb ik ze meegenomen, niet zozeer
omdat ik onverwachte rijkdommen ver
moedde, maar hoofdzakelijk vanwege
het romantische tintje."
Op de boot heb ik de onvoorzichtigheid
begaan enkele passagiers er iets van te
vertellen. Onder die passagiers waren de
vier heren, die u nu heeft leren kennen.
Ze gaven voor handelaars uit Singapore te
zijn en hier katoenen stoffen te willen kopen.
Toen is er een inbraak in mijn luit ge
pleegd. Alles was overhoop gehaald en
de papieren bleken verdwenen tc zijn. Er
is nog naar dc daders gezocht, maar zon
der resultaat; de papieren waren weg en
bleven weg. Ach, 't kon me eigenlijk niet
veel schelen, alleen was het een onrustige
gedachte te weten, dat er individuen aan
boord waren, die zo'n misdrijf durfden te
plegen.
Ik begreep wel, dat dit aan mijn eigen
loslippigheid te wijten was en dat de dader
of de daders op het idee van de inbraak
waren gekomen, nadat ik het verhaal had
verteld. De eerste was een bejaarde, schat
rijke Engelse dame, die zich niet het vuur
uit de sloffen zou lopen voor een zeer twij
felachtige vermeerdering van haar rijkdom.
Dan had ik er over gesproken met een
hoge regeringsambtenaar, die bezig was te
repatriëren. Ook geen candidaat-inbreker,
vond ik. Na lang wikken en wegen bleef
alleen het vreemde kooplieden-kwartet uit
Singapore over. Maar bewijzen kon ik
niets, ik durfde zelfs mijn vermoeden niet
kenbaar te maken.
In Nederland was ik de zaak bijna verge
ten, tot ik in mijn pension een anonieme
uitnodiging kreeg om op een bepaald uur
in een groot hotel te komefi. Ik deed het,
hoofdzakelijk uit nieuwsgierigheid.
Daar ontmoette ik de vier kooplieden
uit Singapore. Ze waren beleefd en gul en
na vele natjes en droogjes kwamen ze tot
de zaak. Of ik wel wist waar die papieren
waren gebleven? Nee. dat wist ik natuur
lijk niet. Nu, ze hadden ze op het schip
gevonden en wilden ze me nu wel terug
geven. Maar aan de helft van de erfenis
had ik zo bitter weinig
Kort en goed: ze stelden me voor samen
te werken en daarna de buit te delen. De
mannen waren al op onderzoek uit ge
weest en hadden het adres ontdekt van de
heer Van Huppelen en zijn kleindochter
Marianne. Daar moesten de papieren zijn
en het leek de heren het beste, dat ik naar
dit adres ging, me bekend maakte als zeer
verre familie en hun deel van de papieren
in handen zou proberen te krijgen. Ze zou
den dit zelf ook wel kunnen doen, maar
het ontbrak hun aan tijd dit „bijbaantje"
'naar behoren te verzorgen. Bovendien ik
had een pas met de naam Van Huppelen
en dat was de allerbeste introductie.