Siet begon op cle 0ldekove 10 Wraakzuchtige lezers zullen het bitter be treuren, dat de vier rovers, na de geslaag de overval door de detective Snorrepijp, ongehinderd mochten vertrekken, zij het met achterlating van de waardevolle papie ren. We kunnen ons deze gemoedsstem ming voorstellen; sterker nog: ook ons ver driet het, dat ze niet kennis hebben ge maakt met onze gevangenis, die een trots stuk is van onze stadsinventaris. Maar ge dane zaken nemen geen keer, zo bet recht niet geheel zijn loop heeft gehad, dan moet toch altijd dit verhaal zijn beloop heb ben. Na het avontuur in en bij de kelder gingen Snorrepijp, Opa, Marianne en de grijze jon geman, op voorstel van de eerste, naar de woning van de detective. Ze wandelden bedaard en spraken niet veel. Elk was ver diept in zijn eigen gedachten; Snorrepijp trok tevreden aan zijn pijp, Opa liep wat in zichzelf te grommen en Marianne keek af en toe tersluiks naar de grijze jongeman, die de naam John moest dragen, maar zich nog niet netjes had voorgesteld. De grijze John was eigenlijk de vreemde eend in de bijt van Snorrepijp. Hij was plotseling in de club opgenomen en nie mand maakte daartegen bezwaar. Dit was wel vreemd, want hij was de man, die Marianne's papieren bad gestolen en dit zeer slinks had gedaan. Enig wantrouwen zou dus gemotiveerd zijn geweest, maar niemand gaf daaraan uiting. Marianne en Opa meenden, dat het maar het beste was het oordeel van Snorrepijp af te wachten en Snorrepijp hulde zich in tabaksrook en zwijgen. John zelf scheen zich niet van ernstig kwaad bewust te zijn; hij volgde zijn nieuwe metgezellen op de voet en vond het niet ongepast af en toe tersluiks naar Marianne te kijken. Wanneer beiden dit op verschillende ogenblikken deden, dan had het geen consequenties, maar af en toe keken ze gelijktijdig naar elkaar. Dan sloeg Marianne de ogen neer en John glimlachte zeer charmant. De heer Snorrepijp opende de deur van zijn woning in de rustige straat en nodigde zijn gasten uit binnen te komen. Enige ogenblikken later zat men in de kamer, zo gezellig alsof er een verjaarsvisite aan de gang was. De detective bracht zelfs een paar koele flesjes met limonade te voor schijn en schonk de glazen vol. Na de eerste teug scheen bij genoeg af gekoeld te zijn om de zakelijke besprekin gen te hervatten. „Twee van u ken ik, maar u, mijnheer, u bent mij feitelijk nog onbekend. Zou het onbescheiden zijn u uw naam te vragen?" „Integendeel", zei de grijze jongeman en hij ging staan. „Misschien mag ik me even voorstellen? Mijn naam is John van Huppelen." Een speurdergeschiedenis, speciaal voor „De Leeuwarder Gemeenschap" geschreven door L. JOUVVE11T Marianne sprong op en Opa's onderkaak zakte aanzienlijk. Ook de detective scheen deze mededeling verrassend te vinden, want bij veerde op in zijn stoel. „V-a-n H -u-p-p-e-l-e-n?" riepen ze alle drie. „Inderdaad, Van Huppelen," zei John be scheiden en beleefd. „John van Huppelen." „Dit is.... dit is," stamelde Opa. „Hoewatwie?" stotterde Marianne. „Vertelt u maar eens kort en bondig hoe deze zaak in elkaar zit, mijn heer Van Huppelen," zei Snorrepijp, die verrassen de wendingen in de geschiedenis voorzag. En daarna zweeg een ieder, om te luisteren naar bet verbaal van John, dat met een notariële stiptheid ten aanzien van het feitenmateriaal werd verteld. „U heeft, neem ik aan, wel eens gehoord van Albert van Huppelen, die in 1802 van het dak van zijn huis in de Grote Kerk straat is gevallen en deze ramp niet heeft overleefd. Deze heer Van Huppelen was. naar ik meen, de grootvader van uw groot vader, meneer Van Huppelen." „Inderdaad", zei Opa en Marianne knik te instemmend. „Wel", zei John. „Wanneer u er nog één grootvader bij optelt, dan kent u mijn familierelatie tot deze in 1802 overleden Adalbert." „U bedoelt?" vroeg Snorrepijp. „Dat de Opa van de Opa van mijn Opa dezelfde Adalbert van Huppelen was. Pre cies zoals dit met mejuffrouw Marianne van Huppelen het geval is. Alleen op uw tak van de stamboom zit Hendrik van Huppelen en op de miine Cornclis van Huppelen. Dit waren, zoals u weet, de twee zoons van Adalbert van Huppelen. „Bent u een afstammeling van Cornclis van Huppelen?" riepen Opa en Marianne gelijktijdig. „Zo is het," antwoordde de grijze jonge man. „Ik zou u allerlei papieren kunnen laten zien waaruit dit blijkt, maar liet beste bewijs is mijn belangsteling voor die erfe nis uit 1802. Cornclis van Huppelen, die in Nederland niet zo'n bijzonder fraai leven leidde, heeft later in Indië een goed be staan opgebouwd als suikerplanter. Hij trouwde met een Engelse vrouw en zijn nakomelingen zijn altijd in Indië gebleven. Ik ben de eerste, die naar Nederland terug keert om hier rechten te gaan studeren." „En de papieren?" vroeg Snorrepijp. „Met die papieren is nooit iets bijzonders gebeurd, want ze zijn altijd familiebezit gebleven. Maar toen ik naar Nederland ging, heb ik ze meegenomen, niet zozeer omdat ik onverwachte rijkdommen ver moedde, maar hoofdzakelijk vanwege het romantische tintje." Op de boot heb ik de onvoorzichtigheid begaan enkele passagiers er iets van te vertellen. Onder die passagiers waren de vier heren, die u nu heeft leren kennen. Ze gaven voor handelaars uit Singapore te zijn en hier katoenen stoffen te willen kopen. Toen is er een inbraak in mijn luit ge pleegd. Alles was overhoop gehaald en de papieren bleken verdwenen tc zijn. Er is nog naar dc daders gezocht, maar zon der resultaat; de papieren waren weg en bleven weg. Ach, 't kon me eigenlijk niet veel schelen, alleen was het een onrustige gedachte te weten, dat er individuen aan boord waren, die zo'n misdrijf durfden te plegen. Ik begreep wel, dat dit aan mijn eigen loslippigheid te wijten was en dat de dader of de daders op het idee van de inbraak waren gekomen, nadat ik het verhaal had verteld. De eerste was een bejaarde, schat rijke Engelse dame, die zich niet het vuur uit de sloffen zou lopen voor een zeer twij felachtige vermeerdering van haar rijkdom. Dan had ik er over gesproken met een hoge regeringsambtenaar, die bezig was te repatriëren. Ook geen candidaat-inbreker, vond ik. Na lang wikken en wegen bleef alleen het vreemde kooplieden-kwartet uit Singapore over. Maar bewijzen kon ik niets, ik durfde zelfs mijn vermoeden niet kenbaar te maken. In Nederland was ik de zaak bijna verge ten, tot ik in mijn pension een anonieme uitnodiging kreeg om op een bepaald uur in een groot hotel te komefi. Ik deed het, hoofdzakelijk uit nieuwsgierigheid. Daar ontmoette ik de vier kooplieden uit Singapore. Ze waren beleefd en gul en na vele natjes en droogjes kwamen ze tot de zaak. Of ik wel wist waar die papieren waren gebleven? Nee. dat wist ik natuur lijk niet. Nu, ze hadden ze op het schip gevonden en wilden ze me nu wel terug geven. Maar aan de helft van de erfenis had ik zo bitter weinig Kort en goed: ze stelden me voor samen te werken en daarna de buit te delen. De mannen waren al op onderzoek uit ge weest en hadden het adres ontdekt van de heer Van Huppelen en zijn kleindochter Marianne. Daar moesten de papieren zijn en het leek de heren het beste, dat ik naar dit adres ging, me bekend maakte als zeer verre familie en hun deel van de papieren in handen zou proberen te krijgen. Ze zou den dit zelf ook wel kunnen doen, maar het ontbrak hun aan tijd dit „bijbaantje" 'naar behoren te verzorgen. Bovendien ik had een pas met de naam Van Huppelen en dat was de allerbeste introductie.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1952 | | pagina 10