kinder uurtje van de ^byk vy Een kort verhaal van WILLEM VAN ALFEN De Nederlandse les van de Dijk noemden we op de H.B.S. het kinderuurtje. De Dijk kon geen orde houden en was daardoor het weerloze slachtoffer van een klas jongelui, die hun eigen kracht probeerden te ontdek ken in het trotseren van de macht, die bo ven hen gesteld heette te zijn. De Dijk was geen macht, hij was te zacht moedig van aard om de plaagzucht van de jeugd te beantwoorden. Bovendien was hij zwaarlijvig en daardoor log en onbeweeg lijk; hij kon een aanval weerstaan, maar er niet tegen in actie komen. Daarom noem den de leerlingen hem de Dijk; zijn wer kelijke naam was anders, maar werd alleen in de lerarenkamcr gebruikt. De tragedie van de Dijk was, dat zijn nobelheid van geest hem tot slachtoffer van de jeugd maakte. Hij was de vriend van zijn grootste vijanden en daaruit ontstond zijn machteloosheid. Soms dreigde hij een belhamel uit de klas te zullen sturen, maar we wisten bij voorbaat, dat liet niet gebeur de, omdat medelijden met het slachtoffer hem direct zijn krasse daad zou doen be treuren. Bovendien was het moeilijk in de algemene wanorde, die voortdurend in de klas heerste, één hoofdschuldige te ontdek ken. Ieder deed mee; zelfs de sehuwste bangebrocken grepen hun kans onder Neder lands en schreeuwden dan meteen het hardst 0111 de schade in te halen. Straf maatregelen tegen allen tegelijk zouden meteen een brevet van onbekwaamheid voor de leraar zijn geweest en dit wilde de Dijk stellig niet, al kon hij moeilijk veron derstellen, dat de directeur en zijn collega's onwetend waren omtrent de herrie, die altijd tijdens zijn lessen heerste. Ik zat in de derde klas en we hadden de Dijk toen het laatste uur van de Zaterdag morgen. Bij de gebruikelijke onrust voegde zich dan nog die van het vooruitzicht van de vrije Zaterdagmiddag en Zondag. Het is nu ongeveer twintig jaar geleden gebeurd, maar ik herinner me een van deze Zater dagse kinderuurtjes nog heel goed niet omdat het programma van het normale af week, maar omdat er iets op volgde, waar door we voor het eerst aan de mens in onze veelgeplaagde leraar dachten. De Dijk kwam die morgen onze klas bin nen en legde, voorzichtig en accuraat als steeds, zijn volgepakte tas op de leraartafel voor het bord. Hij keek met z'n immer schichtige ogen de klas rond, alsof hij met een wilde ontdekken, waar de vijand deze keer in hinderlaag lag. Het was echter vrij rustig, we keken wat in 't rond, een paar jongens hingen lusteloos in de bank en een meisje kamde haar haar. Dergelijke kleine wanordelijkheden troffen de Dijk niet of nauwelijks; half gerustgesteld liet hij zijn zware lichaam zakken op de stoel, die onder zijn gewicht kraakte.. „Voorzichtig meneer," riep een jongen. Het was een traditioneel grapje en de Dijk lachte vaag. „De Camera, jongens", zei hij en haalde zijn exemplaar van Hildebrand's meesterwerk uit de tas. Wij werden geacht hetzelfde te doen; dwingende noodzaak daartoe bestond echter slechts voor de leerlingen, die een voorlees-beurt zouden krijgen. Er werd in tassen gerommeld en met tassen gesmeten en ten slotte hadden we allemaal een hoek voor ons liggen. Sommigen sloegen het open, anderen lieten het dicht en begonnen lusteloos poppetjes op het bruine kaft te tekenen. „Visser, begin te lezen met de historie van het diakenhuismannetje," zei de Dijk en Visser nam het woord, nadat hij met be drijvige haast het gewenste hoofdstuk van de familie Stastok had opgezocht. De in- droeve geschiedenis van Keesje scheen hem overigens volkomen onberoerd te laten; hij las vlak, toonloos en bliksemsnel. Een bewogen voordracht zou trouwens ver spilde moeite zijn geweest voor dit gezel schap, dat voor een deel in een halve dom mel verkeerde en zich verder vermaakte met een opgewekte onderlinge conversatie. De Dijk keek af en toe met een angstig-be- zwerende blik in het rond, maar hij maakte geen aanmerkingen op het gedrag van zijn leerlingen, wel wetend, dat hij blij mocht zijn wanneer het niet erger werd. En het werd erger. Lange Kees op de ach terste bank, die het onderwijs maar matig kon volgen en enige keren was blijven zit ten, kwam plotseling de betrekkelijke rust verstoren met zijn onnavolgbare imitatie van het loeien van een koe. „Boeoeoe", klonk het zacht. Enkele meisjes giechelden en de Dijk veerde op. Hij legde zijn handen op de tafel en werkte zich om hoog, terwijl hij zijn ogen onderzoekend over de klas liet dwalen. Lange Kees de Jong lag als een herkau wend rund in zijn bank. Hij hief het gezicht op, keek zijn leraar aan en meteen loeide hij weer en nu op volle kracht. „Sedert was hij loper voor een kantoor en daarna huisknecht bij onderscheidene lieden geweest, waarvan sommige dood en andere geruïneerd waren," las Visser, die onverdroten voortging met het opdreunen van Keesje's historie. Lange Kees varieerde zijn imitatie van een koe daarna met die van een stier. „Het is hier een grote stal meneer," riep Willem Veenstra. Schoolzwemmen in „De Overdekte".

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1953 | | pagina 12