Hel oude liuiN wan te groot 3 Lungs de waterkant. TV/T et een nauw verholen, ironische glim lach bood het toeval ons, in de tijd van de bitterste woningnood, de helft van een herenhuizinge als woonstee aan. Ik ge bruik het woord „huizinge" opzettelijk in plaats van „huis", omdat het, naar mijn gevoel, deftiger klinkt en een grotere om vang aanduidt. Over die omvang hoeft niet getwist te worden het was een groot huis, zo groot, dat het voor een bijzonder om vangrijk slag mensen gebouwd scheen te zijn. De deftigheid was problematischer, althans toen het huis bij ons in gebruik kwam. Men kan, in dit verband, het beste spreken van vergane en getaande glorie, zoals men die meer vindt bij oude huizen in de binnen stad, die eens door patriciërs zijn bewoond en nog de zwakke glans van vroegere def tigheid bezitten. Het huis behoorde tot de voltooid verleden tijd en kon alleen door de woningnood nog meedoen als woonruimte. Men denkt wel eens, dat het huisvestingsprobleem alleen door tekorten wordt beheerst, maar wij kwamen voor het andere uiterste te staan. De ruimte was groot, angstwekkend en on wezenlijk groot bij de eerste kennisma king was het huis een verschrikking, we werden bevangen door een vreemd soort ruimtevrees De voorkamer mat ongeveer zes bij zeven meter. Het was een grote holle en ongast vrije ruimte, die geschikt leek voor een werkplaats met draaibanken, maar niet voor normale bewoning. Hoog boven ons was het plafond, dat zelfs met een keuken trap niet binnen het menselijke bereik kon worden gebracht. Het was een stoer pla fond; hoe oud het ook mocht zijn, het was nog \rrijwel gaaf en dit betekende heel wat, want het was druk met gipsen ornamenten versierd. Dikke krullen en gestyleerde bloe men zaten tegen de zoldering geplakt en een brede koperen rand vormde de over gang tot de muren. Deze versieringen her innerden aan die van een ouderwetse stoom- caroussel, alleen de felle kleuren ontbra ken. Het was een paleisachtig plafond en het was beestachtig vuil. I>it laatste trof het vrouwenoog het eerst en het pijnlijkst, maar we begrepen, dat er niets aan te doen was, tenzij we met bouw- stellingen zouden gaan werken. En daartoe ontbraken ons de moed, de lust en het geld, zodat we kortweg besloten het plafond uit het oog te verliezen. En dat ging vrij een voudig door de grote hoogte, die nauw keurige waarnemingen onmogelijk maakte. „Wanneer we ergens anders gaan wonen, dan kunnen we deze zaal verhuren voor bruiloften en partijen!', zuchtte ik, maar mijn vrouw hoorde het niet, omdat ze toe vallig aan de andere kant van de kamer de kasten aan het bekijken was. Die kasten waren in verhouding tot de rest: overmatig groot en diep, met grote openslaande deu ren, die schril in de scharnieren piepten. Groot en hoog was ook de kamerdeur; de reus van Klein Duimpje zou ongehinderd hebben kunnen binnentreden. Achter deze zaal was een tweede, die iets kleiner was, maar toch groot genoeg om er op een bromfiets in rond te rijden. De verwelkte charme van het voorvertrek ont brak hier helaas; vooral het donkerrode be hang maakte de kamer triest en somber. Er heerste voortdurend het schimmige schijnsel van de ondergaande zon, die op een regen achtige dag nog even door de wolken breekt. Als symbool voor de verdwijnende glorie van het huis was deze muurbekle ding niet ongeslaagd, maar men werd er wel wat wee van. En daarom verlieten we dit vertrek overhaast om de rest van het huis te bekijken, daarin bijgestaan door de be nedenburen, die na jarenlange omzwervin gen zo langzamerhand de weg wisten in dit doolhof. We zagen de enorme zolder met twee af geschutte kamertjes, die armoedig klein leken, nu we eenmaal op grote afmetingen waren ingesteld. Maar ze waren normaal van proporties. Een klein hokje met een soort bedstee onder het beschoten dak moet vijftig jaar geleden het vertrek van de dienstbode zijn geweest. De haar toegeme ten ruimte vormde wel een schril contrast met die van de bewoners, al zullen ook de keuken en de bijkeuken tot haar domein heblren behoord. In deze bijkeuken was zelfs nog een apart „pleetje", om het ver schil in rang en stand tot de uiterste conse quenties door te voeren. De keuken kon zo overgebracht worden naar een tentoon stelling „Vijftig jaar wonen," want het kille, vochtige vertrek had nog een ouderwetse pomp met twee machtige koperen kranen. En dan kon men, in de buurt van deze keu ken, nog eens een trapje beklimmen, dat naar een apart vertrek voerde. Welke func tie dit aanhangsel van het grote huis in het

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1953 | | pagina 3