emis
EEN HALVE
EEUW GELEDEN
7 og steeds staat hij de kermis het Wilffelminapleiri vol met allerlei vermakelijkheden,
maar de kermis van nu kan niet in de schaduw van die van vroeger staan. De
buitengewoon mooie caroussels van Wolfs en Niset, met hun prachtige fronten vol beeld
houwwerk en met geschilderde doeken en de sprookjesachtige verlichting konden menige
kermisbezoeker in verrukking brengen.
Dat alles is geweest en komt niet meer terug. Vroeger was de kermis veel meereen
volksfeest dan nu, waarbij het erge drankmisbruik echter menige wanklank veroorzaakte.
Voor de viering van de kermis werd door klein en groot het hele jaar gespaard. Tegen
woordig spaart men om de vacantie ergens buiten te kunnen doorbrengen. In dit opzicht
is er veel ten goede veranderd in de wereld, want een week vacantie was vroeger voor
de gewone man een onbereikbare weelde.
Op de eerste kermisdag werd het feest door
de Oldehove ingeluid. Direct daarna moes
ten alle in de stad aanwezige orgels voor
het politiebureau verschijnen om gekeurd
te worden. Dit was in de regel een flink
aantal; meestal werden de prestaties van
de muzikanten en van hun kastjes goedge
keurd en daarna zag men in bijna elke
straat een slingerorganist, die met zijn orgel
de populaire wijsjes ten gehore bracht.
Meestal had elke kermis haar eigen „hoofd-
mop." Er waren ook zogenaamde tingeltan
gel- of piano-orgels; de bedienaars daarvan
waren meestal Italianen. Eens was er zo
één, die onder het spelen van de pianomu
ziek aan het front een plaat liet draaien,
voorstellend de Frans-Duitse oorlog van
1870—1871: een soort geluidsfilm dus.
In mijn herinnering leeft verder nog een
jong paar voort. Hij had een orgeltje met
riemen over de schouder voor de borst
hangen en beiden zongen met liet orgeltje
mee. Hij was nogal lang, zij was van nor
maal postuur, zij had een haarnetje op het
hoofd en zorgde voor de contanten. Ik
vraag me af of enkelen van de oude gene
ratie zich dit tweetal nog herinneren.
Ze zongen een liedje over Adam en Eva
en verder een slecht vertaald Weens liedje,
ook wel bekend als: „Weet u moeder wat
ik droomde? Ik zag een engel voor mij
staan
Men had dus de hele dag muziek, soms tot
ergernis van de vele huisvrouwen, die
vaak naar de deur moesten om de klanken
met een cent te belonen.
Al spoedig zag men verder de poppenkast
haar intrede in de stad maken. Dat ding
scheen zo maar over de straat te wandelen,
want bij een onnauwkeurige beschouwing
zag men niets dan een bewegende tent.
Maar wanneer men beter keek, dan zag
men de grote voeten van de schouwburg
directeur onder het theater heen en weer
schuifelen. Hij nam de hele santekraam
artisten met zich mee en dat waren er nog
al wat, buiten de hoofdpersonen Jan Klaas-
sen en Katrijn. Deze man kon de jeugd met
zijn kluchten zeer vermaken; wij kregen
van moeder wel eens een standje wanneer
we ons bij dit schouwspel te veel verlaat had
den. „As jimme net op de tiid thus komme
kenne, dan krije jimme gjin merkesinten
mear," zei ze dan, maar wij moesten de
hele historie van Jan Klaassen en zijn
vrouw mee beleven, eerder waren we niet
tevreden. In het laatste bedrijf kwam de
dood er ook aan te pas; die kwam dan op
met een sissend geluid „ssssst", waarop Jan
Klaassen riep: „Hei, hei daar, wanneer je
iets moet doen, ga dan achter de boom
staan." De naam van de poppenkastman was
Oeree en hij kwam uit Zutfen.
De kermis was nog maar pas ingeluid of
er verscheen een tippelende harlekijn, een
zogenaamde „dibbels", met rinkelende bel
letjes behangen. Hij hield al dansend zijn
hand op om de centjes in ontvangst te
nemen. Verder verschenen er kermisreizi
gers met kunstenmakende apen en artisten,
die een groot kleed op straat uitspreidden en
hun kunsten vertoonden voor het publiek,
dat daar omheen ging staan. Soms zag men
er ook koorddansers bij.
Vroeger stond de hele Nieuwestad vol kra
men, zelfs de Langepijp was bezet. Nog
vroeger zo hebben oudere mensen mij
verteld stonden er ook kramen op de
Nieuweburen. Van ouds bekend was op de
kermis de oliebollenkraam van de weduwe
Osinga van Sneek. Verder waren er de
nougatkramen van Willem en Jacob Stuvé,
die men ook nu nog kent. De poffertjes
kramen, waar men kon zitten, waren van
Valsma en Consaels. Meestal speelde daar
een Italiaans mandolineorkestje.
Oudere mensen van omstreeks zeventig
jaar zullen zich ook nog het zogenaamde
„dwarsspel" van Albèr en Bas herinneren.
Een plaats op de goedkoopste rang van dit
theater kostte dertig cent, dat was zoals
de clown het uitdrukte een plaats „op
het schellinkje." De voorstelling voor de
tent, voordat het programma binnen werd
afgewerkt, was soms buitengewoon verma
kelijk. Men speelde daar zoiets als „De
barbier van Sevilla"; uit een grote tobbe
met zeepsop werd de klant ingezeept en
liet slot was, dat de man de hele kuip met
zeep over het hoofd uitgestort kreeg, onder
gejuich van het toekijkende publiek.
Een van de oudste caroussels was die van
J. Huiskens van Roermond, een hevige con
current van Wolfs. Deze „draaimolen in
huis," zoals een klein meisje eens zei, was
voorheen een velocipède-spel; men kon
zich daarin op ouderwetse fietsen in het
rond laten tollen, maar later veranderde
men de zaak in een stoomcaroussel. Ik her
inner me nog die oude man met een lange
De cake-walk was vroeger een ge
regelde gast op de Leeuwarder kermis.
Deze foto dateert uit 1938.