Keesje Eikeldop wordt wakker 13 L] et was heel stil in het grote bos. Je hoorde alleen af en toe een tak je kraken, als de wind de oude eiken zachtjes heen en weer bewoog. En dan viel er meteen een beetje sneeuw naar beneden en dat ritselde door de kale takken. Daarna was het weer stil, heel stil. Opeens klonk er een zacht geritsel in de dorre blaren, die op de grond lagen. Toen was het weer stil. En toen klonk wéér het geritsel en 't was net, alsof de blaren wat om hoog gingen. Alsof er iets onder zat, dat de blaren omhoog duwde. En toen hoorde je weer wat een hele lange gaap! En toen een diepe zucht. Wat kon dat nu zijn? Een dikke kraai kwam nieuwsgierig kijken. Hij was erg zwart tegen de witte sneeuw. Hij hield zijn kop wat opzij, want dan kon hij beter zien. En toen ritselde het wéér in de bla ren en toen gingen ze wéér een beetje naar boven en toen klonk er weer een gaap! De kraai ging er nog een beetje dich ter bij staan en weet je wat hij zag? Een heel klein jongetje, dat had lig gen slapen onder de eikeblaren en dat nu wakker werd, in zijn oogjes wreef en overeind kwam. Het kleine jongetje had een eikeldopje op zijn hoofdje en zijn kraag en schoentjes waren gemaakt van eikeblaren. „Wie ben jij?" zei de kraai verbaasd. Want hij dacht dat hij met zijn vrouw tje alléén was in het bos. „Ik ben Keesje Eikeldop", zei het jongetje een beetje verlegen. „En ik heb lekker geslapen onder de ei keblaren. Maar nou ben ik wakker geworden en ik ben helemaal al léén!" En Keesje Eikeldop begon bij na te huilen. Maar toen zei de kraai: „Je bent helemaal niet alleen. Ik ben Oom Kraai en daar komt Tante Kraai ook aan. En er wonen nog een heleboel lieve dieren en bloemen in het bos en die zullen allemaal goed voor je zorgen". Ja, daar kwam Tante Kraai ook al aan. Zij had een eindje verder naar eten gezocht en kwam nu ook Keesje Eikeldop goedendag zeggen. „Dag Keesje, dat is gezellig, dat jij hier ook in het bos bent gekomen", zei ze I Een nieuw verhaal j 1 voor de kinderen vriendelijk. „Kijk eens, ter ere van jou zijn vandaag de sneeuwklokjes gaan bloeien". Ja, dat was zo. Daar stond een hele familie Sneeuwklokjes: Vader en Moeder en een heleboel kindertjes. Zij wiegden zachtjes heen en weer met hun mooie witte kelkjes. „Wat zijn die móói!", zei Keesje Eikeldop. Hij was opgestaan en raak te heel zacht met zijn vingertje de bloemen aan. „En wat zijn zij zacht' Ze kijken zo vriendelijk en ze zijn net zo wit als de sneeuw. Hebben zij het niet koud?" Maar de sneeuwklokjes knikten alle maal van: néé! Zij hadden het niet koud. De sneeuw was juist een warm dekentje. Hitttssss! ritttssss! ritttsss! ritttsss! Wat was dat voor een geluid? Ritttsss! rittssssü Keesje Eikeldop keek op en daar zag hij iets heel grap pigs. Op een bevroren plasje reed een grote kabouter met nijdige bewe gingen schaatsen. Ritttsss! met 't ene been. En ritttsss! met 't ande re been. Keesje stond op om beter te kunnen kijken. De kabouter draaide zich net om, zag Keesje en bleef, na een ge weldige zwaai, stil staan. „Wat doe jij hier?" riep hij boos. „Waarom sta je daar te kijken?" Keesje zei heel verlegen: O mijn heer, ik wou u alleen maar zien. Want ik heb nog nooit iemand over het ijs zien lopen. Ik wist niet dat dat kon!" „Ik heet geen mijnheer", riep de ka bouter terug. „Ik ben de Boze Ka bouter. Ik ben heel boos, omdat het zo koud is. En als het warm weer is ben ik ook boos. Ik ben altijd boos. Alleen als ik slaap ben ik niet boos. En ik loop niet over het ijs! Ik ben aan het schaatsenrijden. Ik vind jou een heel dom jongetje, dat je dat nog nooit gezien hebt!" En nijdig draaide de Boze Kabouter zich om en wilde wegrijden. Maar toen kwam Tante Kraai erbij staan. En die zei: „Maar Boze Ka bouter, u moet niet zo onvriendelijk zijn tegen Keesje Eikeldop! Hij is pas vandaag voor het eerst bij ons in hei bos en hij is nog klein en moet nog een heleboel leren. Misschien kan hij u wel helpen met hout sprokkelen of met een vuurtje stoken of met eten koken. Ik weet zeker, dat hij dat heel graag zal doen. Is het niet, Keesje?" „Ja, natuurlijk", zei Keesje Eikel dop. Maar hij dacht: „Als de Boze Kabouter dan maar niet zo boos kijkt!" „Nou, dat zullen we dan nog wel eens zien", zei de Boze Kabouter. En hij begon weer schaatsen te rijden: ritttsss! ritttsss! „En ga jij maar met óns mee", zei Tante Kraai tegen Keesje, „dan mag je ons gezellig nestje eens zien. En meteen zat Keesje Eikeldop op de rug van Oom Kraai en vloog naar een kale eik, waar in de dikke stam een rond gaatje was en daarachter zat het nest van Oom en Tante Kraai. MAJA VAN HEEMSTRA wordt vervolgd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1955 | | pagina 13