Keesje helpt de Boze Kabouter 19 I 7 eesje had alle dieren stuk voor stuk geholpen met het bij elkaar zoeken van de wintervoorraad. Hij had nootjes opgestapeld, honing verzameld, groene blaadjes voorzichtig opgerold en op stapeltjes gelegd, aan bomen en plan ten gevraagd om wat lekkere dunne worteltjes. Hij had gewerkt van de vroege morgen tot de late avond. Toen zij klaar waren hadden zij hem bedankt en gezegd dat hij geweldig goed geholpen had. Een had niets gezegd. Die had maar stilletjes en alleen rond gesjouwd om mooie stapeltjes hout te maken. Die ene was de Boze Kabouter. Opeens dacht Keesje Eikeldop: „Wat is de Boze Kabouter toch altijd zielig alleen bezig. Ik ga hem ook eens vragen of ik hem kan helpen." Hij vond het eerst wat griezelig, want de Kabouter zag er zo grimmig uit. Maar toen had hij bij zichzelf gezegd: „Wees nou niet flauw en ga er heen." En hij was er heen gegaan en had ge vraagd of hij ook iets doen kon. De Boze Kabouter had erg verbaasd gekeken, dat er iemand was die hem wou komen hel pen. Eerst had hij niets gezegd, maar toen hoorde Keesje een zachte stem heel anders dan de schreeuwerige van vroeger „Ja, graag. Ik moet nog zo veel hout hakken en zagen en opstape len en wegslepen." Op een vroege ochtend waren zij met z'n beiden op stap gegaan. Keesje Eikeldop droeg de bijl en de Boze Kabouter de zaag. Zij waren in een gedeelte van het bos gekomen, dat Keesje nog nooit eer der had gezien. Er stonden zulke hoge bomen, dat je de toppen bijna niet kon zien. „Hier gaan wij aan het werk", had de Kabouter gezegd en hij had Keesje ge wezen hoe hij moest zagen en hakken. Een tijd lang ging alles goed en je hoorde in het bos alleen maar 't geluid EEN VERVOLGVERHAAL VOOR DE KINDEREN van het hardwerkende tweetal. Maar toen opeens was de bijl van Keesje uit gegleden en was op zijn voet terecht gekomen. „Au! au!" gilde Keesje, „ik heb mij in de voet gehakt!" De kabouter was erg geschrokken. ,,'t Valt mee," zei hij, toen hij de voet bekeken had, „het is niet zo erg. Maar ik zal gauw een verband maken." En de kabouter haalde een heel lang grasje uit zijn zak, waar hij heel handig de voet mee verbond. Toen hij daarmee bezig was zei Keesje: „Wat doet u dat goed! Het doet al bijna geen pijn meer. Ik wist niet, dat u zulke zachte handen had." Het was even stil geweest. En toen had de Boze Kabouter zachtjes gezegd: „Iedereen denkt altijd, dat ik alleen maar boos ben. Ik zou zo graag anders willen zijn. Maar ik ben zo alleen en iedereen is bang voor mij. En dan word ik hoe langer hoe bozer!" En toen dacht Keesje Eikeldop opeens aan wat Tante Kraai hem had gezegd en hij zei precies hetzelfde tegen de Boze Kabouter. „Onzin, niemand is ooit alleen op de wereld. Als je aardig bent is er altijd wel iemand die met je wil spelen. Ik wil best met u spelen en u helpen met hout hakken. En de dieren in het bos óók wel!" „Dacht je dat heus?" vroeg de Kabouter. „Wat zou dat héérlijk zijn!" „Natuurlijk!" zei Keesje Eikeldop. En „natuurlijk!" riepen de vogels, de ko nijntjes en de eekhoorns die hadden zit ten kijken en luisteren. En de Boze Ka bouter keek opeens niet meer boos. Hij lachte vrolijk! M. J. VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1955 | | pagina 21