Keesje helpt de Boze Kabouter
19
I 7 eesje had alle dieren stuk voor stuk
geholpen met het bij elkaar zoeken
van de wintervoorraad. Hij had
nootjes opgestapeld, honing verzameld,
groene blaadjes voorzichtig opgerold en
op stapeltjes gelegd, aan bomen en plan
ten gevraagd om wat lekkere dunne
worteltjes. Hij had gewerkt van de
vroege morgen tot de late avond.
Toen zij klaar waren hadden zij hem
bedankt en gezegd dat hij geweldig goed
geholpen had.
Een had niets gezegd. Die had maar
stilletjes en alleen rond gesjouwd om
mooie stapeltjes hout te maken. Die ene
was de Boze Kabouter.
Opeens dacht Keesje Eikeldop: „Wat is
de Boze Kabouter toch altijd zielig alleen
bezig. Ik ga hem ook eens vragen of ik
hem kan helpen."
Hij vond het eerst wat griezelig, want
de Kabouter zag er zo grimmig uit. Maar
toen had hij bij zichzelf gezegd: „Wees
nou niet flauw en ga er heen."
En hij was er heen gegaan en had ge
vraagd of hij ook iets doen kon. De Boze
Kabouter had erg verbaasd gekeken, dat
er iemand was die hem wou komen hel
pen. Eerst had hij niets gezegd, maar
toen hoorde Keesje een zachte stem
heel anders dan de schreeuwerige van
vroeger „Ja, graag. Ik moet nog zo
veel hout hakken en zagen en opstape
len en wegslepen."
Op een vroege ochtend waren zij met z'n
beiden op stap gegaan. Keesje Eikeldop
droeg de bijl en de Boze Kabouter de
zaag. Zij waren in een gedeelte van het
bos gekomen, dat Keesje nog nooit eer
der had gezien. Er stonden zulke hoge
bomen, dat je de toppen bijna niet kon
zien.
„Hier gaan wij aan het werk", had de
Kabouter gezegd en hij had Keesje ge
wezen hoe hij moest zagen en hakken.
Een tijd lang ging alles goed en je
hoorde in het bos alleen maar 't geluid
EEN VERVOLGVERHAAL
VOOR DE KINDEREN
van het hardwerkende tweetal. Maar
toen opeens was de bijl van Keesje uit
gegleden en was op zijn voet terecht
gekomen.
„Au! au!" gilde Keesje, „ik heb mij in
de voet gehakt!"
De kabouter was erg geschrokken.
,,'t Valt mee," zei hij, toen hij de voet
bekeken had, „het is niet zo erg. Maar
ik zal gauw een verband maken." En de
kabouter haalde een heel lang grasje
uit zijn zak, waar hij heel handig de
voet mee verbond.
Toen hij daarmee bezig was zei Keesje:
„Wat doet u dat goed! Het doet al bijna
geen pijn meer. Ik wist niet, dat u zulke
zachte handen had."
Het was even stil geweest. En toen had
de Boze Kabouter zachtjes gezegd:
„Iedereen denkt altijd, dat ik alleen
maar boos ben. Ik zou zo graag anders
willen zijn. Maar ik ben zo alleen en
iedereen is bang voor mij. En dan word
ik hoe langer hoe bozer!"
En toen dacht Keesje Eikeldop opeens
aan wat Tante Kraai hem had gezegd en
hij zei precies hetzelfde tegen de Boze
Kabouter.
„Onzin, niemand is ooit alleen op de
wereld. Als je aardig bent is er altijd
wel iemand die met je wil spelen. Ik wil
best met u spelen en u helpen met hout
hakken. En de dieren in het bos óók
wel!"
„Dacht je dat heus?" vroeg de Kabouter.
„Wat zou dat héérlijk zijn!"
„Natuurlijk!" zei Keesje Eikeldop. En
„natuurlijk!" riepen de vogels, de ko
nijntjes en de eekhoorns die hadden zit
ten kijken en luisteren. En de Boze Ka
bouter keek opeens niet meer boos.
Hij lachte vrolijk!
M. J. VAN HEEMSTRA