Hot linen en laten van do fietsers ii|i de neg ma 2 i n wat dient een fietser nu nog meer te doen en te laten, wanneer hij of zij zich als een heer, dan wel dame, in het verkeer wil gedragen? We zijn de vorige maand met dit onderwerp begonnen en zetten dit verhaal thans voort met er allereerst op te wijzen, dat men tijdens het rijden het stuur steeds met ten minste één hand moet vasthouden. Het fietsen ,,met losse handen" is dus verboden en daar komt nog bij, dat men steeds beide voeten op de trappers moet houden. Sommige mensen gebruiken een been voor het richtingaangeven, wanneer de hand niet beschik baar is omdat deze (of de andere) dienst moet doen om de bagage vast te houden. Deze surrogaat-richtingaanwijzer, hoe duidelijk ook bij mensen met een opmerkelijk grote schoenenmaat, mag niet worden gebruikt. Een fietser mag zich niet door een ander voertuig of een tram (die niet onder de „voertuigen" wordt gerangschikt in de wet - vandaar de aparte vermelding) laten meetrekken, behalve wanneer dit voertuig een andere fiets is. Bij overtreding is de fietser, die zich laat slepen, strafbaar. Nogmaals: de ene wielrijder mag de andere dus wel trekken of duwen en waar een bromfiets gelijkgesteld is met het rijwiel zou men denken, dat men zich als fietser gerust door een bromfietser kan laten mee slepen. Zo zou het ook zijn, ware het niet, dat het de bromfietser verboden is een ander voertuig of zijn berijder voort te bewegen. In dit geval is dus de bromfietser strafbaar en niet de getrokken fietser. Aan een fiets mag wel een zijspan of aanhangwagentje worden vastgemaakt, mits dit op een deugdelijke manier aan het rijwiel is bevestigd. Het geheel moet, met inbegrip van de lading, niet breder zijn dan anderhalve meter. Het is voor fietsers verboden een wagen, een kruiwagen, een kinderwagen, een trekkar, een wandel wagentje of iets dergelijks met de hand voort te trekken. Een fietser mag één dier geleiden, dus niet twee of meer. Wanneer langs een weg een rijwielpad aanwezig is, aangeduid met de bekende borden (rond, blauw met wit rijwiel), dan is de fietser verplicht van dit pad gebruik te maken, wanneer het bord in zijn richting is gekeerd; wanneer hij dus deze aan wijzing „voor zijn neus" ziet. Zijn aan weerskanten van de rijbaan fietspaden aanwezig, dan maken allen gebruik van dat aan hun rechterkant. Is slechts aan één zijde een rijwielpad, dan moet dit door fietsers in beide richtingen worden bereden, mits de borden dit voor beide richtingen aangeven. Van het fietspad moet men wel gebruik maken wanneer men een hond aan de lijn meevoert, maar niet wanneer een ander dier (een paard bijvoorbeeld) wordt geleid. Het paard en zijn geleider horen op de rijweg thuis. Bij het ontbreken van rijwielpaden moeten de fietsers aan de uiterste rechterkant van de rijweg rijden; een simpele en ieder bekende verkeersregel, al zouden we niet graag een dubbeltje geven aan alle fietsers, die hiertegen zondigen. Twee wielrijders mogen naast elkaar blijven rijden zo lang het verkeer daardoor niet in gevaar wordt gebracht of belemmerd. Dit hangt af van de breedte van de weg of van het rijwielpad, maar ook van de verkeersdrukte. Wanneer de omstandigheden dit nodig maken, dan dienen zelfs twee door banden des bloeds, vriendschap of liefde verbonden fietsers achter elkaar te gaan rijden, hoe storend dit ook voor de conversatie is. Nooit mogen echter méér dan twee lietsers naast elkaar blijven rijden, zelfs al is er in het geheel geen verkeer op de weg. De fietser of de fietsers links naast de tweede wacht in dat geval een bekeuring. Het aardige trucje van „Ik was juist bezig te passeren en ze doen me dus niks", is in dergelijke gevallen van nul en gener waarde, want de politieagent heeft inmiddels heus wel gezien, dat de „derde man" al een hele poos aan het passeren is en onderwijl een gesprek met de anderen voert. Dergelijke bijkomstige feiten worden keurig opgetekend in het van ouds bekende boekje. Wanneer twee naast elkaar rijdende fietsers twee voor hen rijdende wiel rijders passeren, dan moeten ze dit achter elkaar doen. Is het rijwielpad smal, dan dienen de „voorrijders", zo nodig, eveneens achter elkaar te gaan rijden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 2