idt ich schuil achter huizenrij over de Ruitersteeg lag, waar nu de achteringang van het politiebureau is. Bij het dreigende gevaar van verscholen kameraden kwam soms de angst voor de nukken van ouderen: wie zich op hield in de Ruitersteeg moest niet in conflict komen met de rauwe gasten van het logement op de hoek van die steeg, die geregeld heibel maakten in de keet en er wel voor zorgdenr dat de „Kleine Kazerne" geen kans kreeg op een goede naam Ook in het Ba- gijneklooster zelf woonde een ruwe klant, een koeien drijver, die in zijn leefwijze beslist niet het vrome le ven van de vroe gere kloosterbewo ners tot voorbeeld nam. Hij dronk een stevige borrel en de jeugd bleef wel uit de buurt van zijn huisje, wan neer het bekende gerucht van kra kende tafelpoten naar buiten drong. Maar verder woon den er nette, op passende mensen in Bagijneklooster en Kalksteeg, al was elke gedach te aan luxe er vreemd. Op de hoek, waar de Kalksteeg zich naar het Bagijneklooster omboog, was het snoepwinkeltje van de weduwe De Vries, die Turfbrietje werd genoemd en voor een cent of een „nutske" de heerlijkste spinnekoppen verkocht. Haar grote concurrente was „moeke Caste lein", die niet in de Kalksteeg woonde, maar haar handel dreef in de Zak, pre cies aan de andere kant van de Bolle- mansteeg, welke straat de twee partijen als een soort niemandsland van elkaar gescheiden hield. Moeke Castelein had een „piepke in 'e keel"; wanneer ze wat wou zeggen, drukte ze haar hand op de keel voor haar klanten altijd weer een verrassend gebaar. De stal- Het Bagijneklooster en de Ruitersteeg hebben op hun oude dag veel gemeen. Beide zien er algetakeld uit, beide worden nog door één gezin bewoond. Dit is de Ruitersteeg: een triest beeld van wat er overblijlt, wanneer de slopershamer het verval heelt verhaast. In het kleine huisje links woont al drie en twintig jaar Reinsma, de voddenkoopman. Vlak achter zijn woninkje staat, in de Bagijnestraat, het huisje waarin Roosje Cohen heelt gewoond houderij van HermanSchaap,die later door de gebroeders Poelsma over genomen werd, had op de hoek van Kalksteeg en Bollemansteeg een paar denstal en soms een flink geurende mest vaalt ervoor. Een eindje verder had de metselaar Muizer zijn arbeiderspension, waarvan de deur altijd open stond voor Duitse stucadoors. Maar de belangrijkste en meest opval lende bewoner uit deze toegangspoort tot het oude Bagijneklooster moet toch Gladder zijn geweest Gladder de ijs coman. Hij kwam uit de Jordaan, hij maakte zijn ijsjes zelf en bracht ze ook zelf aan de man: 's zomers koud en 's winters warm Gladder staat al lang niet meer met zijn karretje onder de Waag, Turf brietje en moeke Castelein zijn niet meer in het land der levenden, de paardenstal van Schaap is opge ruimd, de huisjes van de Kalksteeg zijn gesloopt, van de woninkjes van het Bagijneklooster rest er nog maar één. Eén (wat ge moderniseerd) huis je uit de dubbele rij bescheiden wo ninkjes met lage deurtjes en kleine, hier en daar van luiken voorziene raampjes, die ook nog na de onbe woonbaar verkla ring vele tekenaars inspireerde. Niemand weet of het er nog tien jaar zal staan, nog vijf of niet eens meer een jaar. Maar eenmaal zal ook hier de sloper komen en deze laatste tastbare herinne ring ontroven aan dit typische hoekje van oud Leeuwarden. H. W. KEIKES F. L. SCHOUSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 11