Het broodoproer van 1847 13 De Leeuwarders zijn in het verleden niet altijd braaf geweest - o neen - zij hebben zelfs wel eens oproer gemaakt. In 1487 was het beruchte „Bier- oproer", waarbij men elkaar belegerde en waarbij de tegenstelling Schieringer- Vetkoper ook een woordje meesprak. Omdat dit bijna vijfhonderd jaar geleden is, zeggen wij: „Nou ja, dat was héél vroeger!" en denken dan waarschijnlijk dat Leeuwarden er verder de eeuwen door zo rustig uitzag als heden ten dage. Maar in de vorige eeuw heeft men nog het „Broodoproer" gehad en een ooggetuige-verslag (van F. de Haan Fzn, winklier en tabaksverkoper op de Voor- stre^, bij de Dubbele Pijp tegenover de Nieuwe Buren; hij overleed in 1871) berust in het stadsarchief. Het begon 25 juni 1847 in Harlingen; de tijden waren slecht en de levens middelen schaars en duur. De uitvoer naar Engeland van boter, vee en aard appelen ging door. Over dit feit werd het volk oproerig en de „ooggetuige" hoorde in Leeuwarden geruchten, dat het ook hier roerig zou worden. Daar hij het volste vertrouwen had in het wijze be leid van de hoofdstedelijke regering, ging hij rustig zijn gang. Want het was marktdag en dan stalde hij zijn waren buiten op lange schragen voor zijn win kel uit. Dat deed hij die Vrijdag ook en zelf kreeg hij geen overlast, maar wel zag hij een groep mannen, die bij hem even voor de regen geschuild hadden, op het commando van een hunner: „Kameraden, voorwaarts!" de stad in gaan. 's Middags werd het roerig en op de Nieuweburen sloeg men bij grutter I. Renink de ramen in, evenals bij P. Kou mans Smeding op het Dokkumerend en Jentje Wybrandi bij de Brol. De vertel ler was hierover zeer verstoord, want de beide laatstgenoemden stonden bekend als grote weldoeners der mensheid. Patrouilles militairen liepen door de straten, politie was op de been en de alarmtrom werd geroerd om de schutterij te doen verzamelen - veel te laat volgens F. de Haan. Daarna waren bakker Mein- dersma en de grutters Henneman en Loyenga aan de beurt, de laatsten deel den grote hoeveelheden rijst, gort en bonen uit, om erger dingen te voor komen. Bij koekenbakker Wigersma in het Nauw werden koek en koekjes bij grote hoeveelheden de winkel uitgedra gen; bij Gustman op de Tuinen werd ólles uit de winkel geroofd tot de kope ren weegschalen toe. „Een wijf liep het voorschoot vol duimkes de deur uit, een ander met de trommel waarop het woord ulevelletjes te lezen stond, een ander met annijsjes (muisjes), of compottes met zuikere bonen". De Haan stond verstomd over het gedrag der militairen „die op de stoep stonden om het volk uit het huis te keren, dat die soldaten de pet ten, potten, zakken, enz. van het graauw aannamen en ter vulling met gort of rijst overgaven in huis en daarna weder terug gaven; dit zelfde is gebeurd met de policiedieners bij Bokma de Boer bij de Lange Pijp, alwaar het geschied is dat 'n kerel niet tevereden met zijn portie, hetzelve terug gaf; waarop de policie- diener de pet weder naar binnen gaf, zeggende: „die man moet nog wat heb ben" en hieraan werd ogenblikkelijk voldaan". De Haan was helemaal niet te spreken over het stedelijk bestuur, echter wel over de flinkheid van de „gouverneur" (commissaris der koning), M. P. D. baron van Sytzama, die persoonlijk van de stoep van Jentje Wybrandi op de Brol het volk aanmaande uiteen te gaan. Toen daarop niet gereageerd werd, kre gen de troepen bevel de menigte te ver spreiden en toen ook dat niet hielp werd er geschoten, waarbij enige mensen ge troffen werden, o.a. „door een kogel, die in het huis van den zilversmid Mentz vloog, verloor deze een bakkebaard." „Grote vrees bestond er voor de rust der gevangenen en in het tuchthuis, alwaar nagenoeg 800 boeven zijn opgesloten, maar na de ontvangene tijding 's mor gens 6'/a uren van Harlingen, was de raad van het Tuchthuis reeds om 8 uren vergaderd, de wacht met 60 man ver sterkt, en om 10 uren, de meest gevrees- den in boeijen en zodanige wijze maat regelen genomen, dat men ten dien op- zigte weinig vrees behoefde te hebben. Eere zij dit bestuur toegebracht", aldus De Haan. De volgende dag eiste men geen levens middelen meer, maar geld, zoals bij „de juffer Reneman op de Tuinen en Buma op de Weaze." Toch werd het rustiger, zodat De Haan zelfs met zijn vrouw door de stad kon kuieren „van de Hoekster tot de Vrouwenpoort en Grote Kerk straat, enz. om de restes plundering in ogenschouw te neemen en niets heb ik Oproer in de zeventiende eeuw. Deze prent toont, dat de Friese hooldstad niet altijd een oase van rust is geweest gezien, dan gebroken glasruiten, geslo- tene huizen; een paar piketten van 20 a 30 man op de Brol en bij ons aan de Hoeksterpoort, maar geen volk." De „ooggetuige" had na de stedelijke beroering gelukkig zijn zin voor humor niet verloren en op smakelijke wijze vertelt hij van twee mannen, die 's nachts gearresteerd werden en naar de hoofd wacht gebracht. Een van hen moest blijven, omdat hij zo brutaal was, maar de ander werd ontslagen en ging naar huis. Even later werd hij echter door een andere patrouille weer ingepikt en naar de hoofdwacht gebracht, weer losgelaten en ten derde male opgepakt. „Weder ont slagen, eene vierde, geheel van het Vliet, waar die persoon woonde, en toen kreeg men door al dat heen en weder wandelen, medelijden en men bragt hem door een gewapend man, naar zijne wo ning op het Vliet." Voorts kwam een bende woestelingen binnen bij „den ouden Heer Drielsma", een joodse stadgenoot in de Kleine Kerkstraat; „de meid gaat naar de voor deur en roept „Wie is daar?", het ant woord is „doe maar open." Zij opent werkelijk de voordeur en ziet een 5 6-tal kerels (schuim der natie) staat voor de deur." Deze gasten eisen geld om brood te kopen, de oude heer Drielsma laat hen 4 geven, maar de kwade klan ten willen het dubbele. „De meid loopt ontsteld naar binnen en brengt de bood schap over en de oude Heer Drielsma, ontsteld, of geene Guldens meer heb bende, geeft de meid 2 Zeeuwen (ieder 2,60) en zegt „Geef hun dat en zeg dat ze nu moeten weggaan." De meid even wel (goed rekenmeesteres) zegt aan het canalje daar heb ik nog 2 Zeeuwen, heb je 24 stuivers terug?" Antwoord „Jawel, die zullen we je morgen vroeg bezorgen." (Tot heden is aan die be lofte nog niet voldaan geworden) Laten wij hopen dat Leeuwarden nooit meer het toneel zal worden van inge gooide ruiten en afgeschoten bakkebaar den M. J. VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 13