Van tien kabouters en een zilveren hoorn
IQ
Toen Balari merkte, dat de wolk geen
antwoord gaf en dus blijkbaar ook
niet wist waar de zilveren hoorn te
vinden was, keek hij eens naar beneden.
Hoe kwam hij ooit van die wolk af? De
wind was verdwenen, die had zeker er
gens anders werk gevonden. De wolk
stond helemaal stil en hing boven een
van de molens, waar de bakker juist met
drie volle zakken meel op zijn wagen
vertrok naar zijn bakkerij.
Als die wolk nu nog eens wat lager
kwam, dan kon ik misschien een van de
molenwieken beet pakken, dacht Balari
en dan zó naar beneden klimmen. En
alsof de wolk begreep wat hij dacht,
werkelijk daar zakte het grote witte ge
vaarte naar beneden. „We krijgen mist",
zei de molenaar, die eens naar boven
keek vanuit het kleine raampje boven
de wieken, „wat gek, want het is zulk
mooi zonnig weer".
De molenaar zag niet, dat op die grote
witte wolk een heel klein kaboutertje
zat. Dat kaboutertje wachtte totdat de
wolk zo ver gezakt was, dat een van de
molenwieken dwars door de wolk stak.
Toen pakte hij de molenwiek gauw beet
en liet zich langs het houtwerk naar be
neden glijden. Wat zullen we nu hebben,
dacht de molenaar, daar glijdt iets langs
mijn molenwiek naar beneden, zeker een
grote rat. En meteen keek de molenaar
naar de dikke, witte wolk, die langzaam
naar boven ging, zodat de zon weer op
het gezicht van de molenaar kon schij
nen. „Dat vind ik veel prettiger", zei de
molenaar, „dat de zon weer schijnt. Wol
ken beginnen maar te vervelen."
Toen Balari op de grond onder de molen
wieken stond, keek hij om zich heen,
maar van zijn broertjes was niets te zien.
Die waren ondertussen doorgelopen. Zij
staken het weiland over, kwamen langs
een korenveld waar mooie klaproosjes
en korenbloempjes stonden en toen za
gen zij in de verte een groepje bomen.
„Misschien hangt de zilveren hoorn wel
in een van die bomen", zei Sjankerdebal,
die nog altijd vooraan liep. Zij zetten er
dus vlug de pas in en liepen naar de
bomen toe. Maar toen zij een eindje ver
der kwamen, zagen zij dat de bomen aan
de overkant van een beekje stonden.
De beek leek erg diep en het water was
heel helder. Op de bodem zag je witte
kiezelsteentjes liggen en er groeiden
allerlei planten in en tussen die planten
door krioelden kleine visjes.
De kabouters liepen achter elkaar aan
een eind langs de beek en toen zagen zij,
dat er gelukkig een bruggetje lag, zodat
zij zo aan de overkant bij de bomen
konden komen. Een bruggetje! maar wat
voor een bruggetje! Het was gemaakt
van houten plankjes, maar die waren zo
oud dat het er maar griezelig uitzag.
Door de regen en door alle zware schoe
nen van de mensen die er over gelopen
waren, jarenlang, waren de plankjes erg
versleten. Sjankerdebal liep er dan ook
heel voorzichtig overheen, achter hem
kwam Peltriedewi, daarachter Korikeribi,
allebei liepen zij op de punten van hun
tenen over het oude bruggetje.
Minoteribo sloot de rij. Door de regen
bui van de vorige dag was het bruggetje
erg glad geworden. Toen Minoteribo
bovenop het hoogste punt van het brug
getje gekomen was, gleed hij uit door
de gladheid, met een bons kwam hij op
2en half vermolmde plank terecht, die
brakMinoteribo gildehij voelde
opeens geen bruggetje meer onder zich,
en toen viel hij achterover naar beneden.
Onder in de beek keken de visjes naar
boven en zagen iets donkers en groots,
dat naar beneden kwam vallen. Zij sto
ven uitelkaar en er kwamen echte
golfjes in de beek, van al dat vissen-
gezwaai. Minoteribo dacht net: nu kom
ik in die natte beek terecht, boven op
alle visjes en witte kiezelsteentjes, toen
er een statige zwaan kwam aanzwem
men. En in plaats van in het natte water,
kwam Minoteribo terecht op de zachte,
witte zwanenveren, waar hij even ge
makkelijk zat als Balari op zijn wolk had
gezeten!
De andere kabouters, die niets gemerkt
hadden, waren ondertussen doorgelopen!
MAJA VAN HEEMSTRA.