ir\ en Dokkumer Ee: te sterven ligt STADSGESCHIEDENIS VAN HOREN - ZEGGEN I bleekveldje. Aan twee zijden ervan was in vroeger jaren een steeg; een gaf toe gang tot de boerderij van Hulscher, de ander tot de koemelkerij van de Alves- sen. Beide broers, Herman en Jan Alves leven nog en ze kunnen zich nog best herinneren, hoe ze vroeger met het juk en de emmers de stad introkken om zelf de melk uit te venten. Ze zijn overigens ftiet de enige nog le vende bewoners van deze buurt tussqn Oldegalileën en Ee uit het laatst van de negentiende eeuw. Wie de Drooge Haven doorloopt stuit vlak voor het water op het huis van de oude hellingbaas Bouma, die al jaren een bergplaats voor zeil- en motorboten heeft, de timmerman Dek van het Oldegalileën zit hier ook al generaties lang en een paar huizen ver der, pal naast het Panbakkerspoortje, woont de acht en zeventigjarige Jan Elsinga, de nestor van deze buurt. Drie en vijftig jaar geleden zat hij al in hetzelfde huis en hij heeft dus de hele ontwikkeling van de buurt in de laatste halve eeuw meegemaakt. Hij weet nog van het oeroude, primitieve brandspuitje, dat naast de huizen van het Streekje in een schuurtje was gesta- van de buurtbewoners reikte nimmer zo ver, dat de feestgangers in de vroege morgenuren geluidloos huiswaarts keer den Wel weer sterk sprak het gemeenschaps gevoel op de eerste dag van ieder nieuw jaar. De chichoreifabrikant Sierk ter Horst placht dan bij zijn fabriek met een buidel centen klaar te staan in afwach ting van de komst van een stroom jeug dige nieuwjaarwensers, die altijd in toom gehouden moesten worden door de toen ook al aanwezige Jan Elsinga. Deze Jan Elsinga mag een mensenleven in hetzelfde huisje hebben gewoond, er zijn meer families, die jaren trouw ble ven aan hun geboortegrond, die zoals de arbeider Tiemen Talhout met een hardnekkige regelmaat verhuisden van het Pieterseliewaltje naar de Steenhou werij en van de Steenhouwerij naar het Oldegalilieën maar die nimmer de band verbraken met hun geliefde buurt. Andere gezinnen bleven tientallen jaren lang hangen in dezelfde steeg, in dezelf de gloppe. Zo woonden de bloemenven- ters Schiphof in het Panwerk, de Rau- tioneerd en waarvan de ladders in het Panbakkerspoortje hingen (,,de haken zitte nóg in 'e muur!") en hij kan nog smakelijk vertellen van zijn jeugd, toen hij steevast 's avonds een kring buurtge noten om zich heen verzamelde en op zijn trekharmonica speelde. De hele buurt voelde zich dan één, wat ook tot uiting kwam in het oprichten door mannen als Teakë" Dek, Johannes Stienstra en Hessel Elsinga van een buurtclub voor het Oldegalileën onge twijfeld een van de eerste buurtclubs in onze stad. Iedere zomer trok de buurt in dit ver enigingsverband er een dag met een boot op uit en iedere winter was er een klinkende feestavond; soms in het Blauw huis, soms in Stadszicht. Wie er toeval lig niet heenging, werd in ieder geval wel gewaar, dat de feestavond goed was geslaagd, want het gemeenschapsgevoel werda's en de Van Merode's hoorden thuis in Kloosterburen, de Westra's in de Kloostersteeg. En nog zullen er op deze plaats, waar De chichoreifabriek, die stond, waar nu de darmenschrabberij is van De Wied, vlak bij de Kloostersteeg, waar de jon gens op de zondagen gokten en waar ze tiepelden en met noten schoten noten, die zwaar en keihard waren, omdat ze ze met lood hadden gevuld is allang verdwenen, evenals de pannenbakkerij en al die molens langs de rivier en met deze industrieën verdween ook veel van de fleur uit de straten en stegen aan deze kant van de Ee. Ook het vreemde bedrijfje van Luma, wiens vrouw als marketentster met vaat jes jenevèr liep en die zelf wasbaas voor de soldaten was en z'n drooglijnen spande over een oud scheepshellinkje aan het eind van het Pieterseliewaltje, ook de kroegjes van Tjibbe Nestra en van Thomas Postma, wiens zaak later in handen van zijn schoonzoon Petrus van den Akker kwam, ook het jongensspel, het tiepelen, het notenschieten en het landjekappen, attracties, waarvan de Ol- degalileester jeugd van nu geen weet meer heeft. Wanneer de woningnood tot het ver leden gaat behoren, zal deze hele wijk op het nog hechte Mariahoi met zijn aangrenzende huizen na, vroeg of laat wel worden gesaneerd en worden de haveloze, maar niet onromantische hoek jes, die de buurt nu nog een eigen ge zicht geven, tot herinnering. Zoals bijna alle mensen en alle bijzon dere gebeurtenissen van een jaar of vijftig geleden nu nog alleen maar voort leven in de herinnering: de blikslager Eerde van der Hoek Sinning, die hele maal aan het eind van het Oldegalileën werkte in wat men noemde de „Wijde Steeg" en die vermaard was, omdat hij eens het klooster Galileï stond, mensen wonen, wier ouders er werden geboren, wier groot- en overgrootouders er hun hele leven hebben geleefd. Het zijn de echte „Ouwegeleisters", die voor geen goud zouden willen verhuizen naar een andere streek van de stad, die alle hoe ken en gaten van hun langgerekte straat wel kunnen dromen en die hun buurt liefkregen als hun eigen kinderen. zo mooi kon vertellen, de „Honnekop", die woonde, waar later ruimte voor een straat naar het Mariahof moest worden gemaakt, „Jut en Jije", man en vrouw en bij ieder bekend in deze hoek en al die andere, voor een deel al vervaagde figuren, die hier hebben gewoond en gewerkt. H. W. KEIKES F. L. SCHOUSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 11