Liedjes uit de Almanak x e vorige maand vertelden wij u over Evert Sjerps Fer- werda en zijn wiskunstige berekeningen voor de Friese almanakken tussen 1795 en 1822. Over opgaande zonnen en gehalveerde manen, jaarmarkten en weersvdorspellingen zullen wij het deze keer niet meer hebben, maar wel over zeer lezenswaardige dingen die in de tweede helft van de kleine boekjes voorkomen. Daar staan namelijk allerlei liedjes „op aangenaame voisen" oftewel aardige wijsjes: „gedrukt voor de zingers". En dit nu legt de nadruk op een huiselijk vermaak, dat vrijwel geheel verloren ging: het samen zitten zingen. In onze tijd, nu alles gespecialiseerd wordt en men in sport en spel per se moet uit blinken, nu het amateurisme aan 't verdwijnen is, kunnen wij ons niet meer voorstellen dat je iets huiselijks zou doen, zomaar voor je eigen plezier. Als men zingen wil, wordt men lid van een koor (overigens niets dan goeds over deze koren!) en als men niet in een koor zingt dan luistert men naar ande ren die zingen-uit-blik, ofwel door de radio. En wat voor liedjes! Soms aardig en fris en vrolijk, maar dikwijls een zielig gekreun, dat de gedachten opwekt aan hevige maag pijnen. Zomaar met een paar enthousiaste „amateurs" om een tafel gaan zitten of bij een piano gaan staan en samen liedjes in studeren, alleen voor 't plezier van het zingen dat hebben wij verleerd, jammer genoeg. Al zijn er dan alweer vereni gingen en stichtingen, die trachten jong-Nederland weer aan het huis-zingen en huis-musiceren te krijgen. Men kende mooie liederen in Ferwerda's tijd. Daar is een samenspraak tussen Napoleon en de koning van Engeland, waarbij de eerste op snoevende wijze opsomt hoeveel schepen met geweldige kanonnen er klaar liggen om Albion de vrij heid te ontnemen en waarop een rustig antwoord gegeven wordt van een doorgewinterde eilander, die het nog moet zien gebeuren dat een vijand op z ij n eiland zou landen. Het geheel doet denken aan sommige liederen, ons bekend uit de jaren omstreeks 1940. Er zijn bruilofts- en feestliederen, odes aan de zon en dich terlijke beschrijvingen van allerliefste meisjes. Er zijn de overdenkingen van een schoonmaakster: 'k Zit hier op de stoep en wagt, Zou de meid niet hooren Jal al ligt zij warm en zagt, Een zanggezelschap uit de zeventiende eeuw 'k Moet haar slaap toch stooren. 'k Schel nog eens het wordt ook tijd, 'k Zou mij haast vervee/en. Als ik hier den tijd verslijt, Zou ik 't dagloon steelen. Uit die paar regels lezen wij alweer, hoe de wereld veranderd is: we hebben geen stoepen meer om op te gaan zitten, meestal ook geen schoonmaaksters die er op gaan zitten en zeker geen dienstmeisjes meer, die de schoonmaakster éls zij dan op de stoep had kunnen zitten, zouden opendoen. En indien wij nog dienstmeisjes hadden, dan zouden onze werkvrouwen weer niet zo vroeg komen, dat het eventuele dienstmeisje nog in bed lag. Waarmee wij maar willen zeggen, dat de tijden anders zijn dan toen Evert Sjerps Ferwerda leefde. Dat Friesland een agrarisch gewest was, kan men ook alweer uit de keuze der liedjes voor het jaar 1815 opmaken; een Melklied, „Op het botermaken", het Kaasmaken, het Zaai land, enz. Het hoogtepunt vinden wij dan wel in het lied waarboven staat „De Dankbare en Vergenoegde Landman na zijn geëindigden Hooibouw", direct gevolgd door „De ver liefde Landman" want daar is pas tijd voor, wanneer het hooi in de golle ligt. Na 1814 zijn er natuurlijk verschillende liederen opgenomen die de vreugde der vrijheid bezingen en de draak steken met alles wat iets met Napoleon te maken had. Met een van die coupletten eindigen wij deze keer: De Spaansche Nero wrocht 's lands druk: Een Willem dorst hem weêrstand bieden; De Fransche Nero vormde ons juk: Een and're Willem deed hem vlieden. Geen vuige uitheemsche dwanggeboön Ontluistr' meer 's lands gloriekroon. Uit eigen ervaring kunt u er een paar regels bij maken! M. J. VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 15