Op oudere leeftijd 3 begrippen voertuig of motorrijtuig valt. Alleen indien de tram als zodanig in een bepaald artikel is genoemd (b.v. bij de voorrang), is dat artikel ook op de tram van toepassing. Toch dient het overige verkeer terdege rekening te houden met de tram. Deze is toch aan een vaste baan van de rails gebonden en kan dus nooit uitwijken. Ook is de tram niet zo goed af te rem men als bijvoorbeeld een auto, omdat de wrijving tussen de ijzeren wielen en de rails veel geringer is dan die tussen rubber banden en het wegdek van stenen, bitumen, beton enz. Het overige verkeer dient dus bij het inhalen en voorbijrijden van trams behoorlijk uit te wijken. In het algemeen is het verboden, rijdende en stilstaande trams aan de linkerzijde in te halen. Alleen voor motorrijtuigen is een uitzondering gemaakt, indien de breedte van de rijbaan rechts van de tram niet voldoende is voor het inhalen. Dan mogen motorrijtuigen aan de linker zijde voorbijrijden, maar dan alleen in dien daardoor geen gevaar of belemme ring ontstaat of kan ontstaan voor tege moetkomend verkeer. Indien ter rechterzijde wel voldoende wegbreedte is om voorbij te kunnen rijden, doch niet behoorlijk ruimte, om dat daar bijvoorbeeld voertuigen gepar keerd staan, dan mogen motorrijtuigen toch niet de tram aan de linkerzijde voorbijrijden. Zij dienen dan te wachten totdat de tram verder is gereden, of tot dat de andere voertuigen ruimte hebben gemaakt. Het gaat er hierbij dus uitslui tend om, of de afstand tussen de tram en de rechterkant van de weg al of niet voldoende groot is om een motorrijtuig door te laten. Het langzame verkeer, waaronder ook bromfietsen worden ge rekend, mag dus nimmer een tram aan de linkerzijde inhalen. Staat de tram bij een halte stil voor het in- en uitstappen van reizigers, dan mag men met geringe snelheid voorbijrijden, mits daardoor geen gevaar voor die rei zigers ontstaat. Zijn zij bezig, de weg over te steken tussen tram en trottoir, dan moet het overige verkeer stoppen. Is de weg vrij, dan kan men de stil staande tram passeren, mits men dit zeer voorzichtig doet. Het is dus niet meer zo, dat al het ver keer moet stoppen, zodra en zolang de tram stilstaat. (Deze bepaling gold vroe ger, doch hierdoor werd het verkeer on- nodig gehinderd, omdat ook gestopt moest worden, indien de tram stilstond, zonder dat passagiers in- of uitstapten). Voorts is het verboden op een trambaan te verblijven of het voertuig daarop achter te laten, indien daardoor een tram in haar loop wordt belemmerd. H. J. SNOEKC e hebben in deze serie artikelen over het verkeer al eens gewezen Y Y op het 9evaar jonge kinderen op de fiets hun gang te laten gaan, zonder dat men zich ervan heeft overtuigd of ze voorzichtig genoeg zijn om deze vrijheid te hebben. Eenzelfde probleem doet zich voor met bejaarden. Zeker is, dat met het klimmen der jaren de gebreken komen, die bijzonder grote risico's meebrengen voor het fietsen (en uiter aard ook voor het autorijden enz.). Een slechter wordend gezicht en gehoor, evenwichtsstoornissen en een afnemende beweeglijkheid (die zich zeer nadrukkelijk manifesteert bij lijders aan kwalen als reumatiek) brengen een verminderd waarnemingsvermogen en een verminderde vaardigheid bij het fietsen mee. Het wordt dan tijd het stalen ros definitief op stal te zetten; de moeilijkheid is echter wanneer dit moet gebeuren, want het lichamelijke slijtageproces verloopt langzaam, zodat er geen scherpe over gang tussen geschikt en ongeschikt is. Men zou zeggen, dat bejaarde mensen juist op dit punt geneigd zijn aan de voorzichtige kant te blijven, maar het tegendeel is dikwijls het geval en dit is wel verklaarbaar. De fietser geeft zich niet graag gewonnen aan de verschijnselen die de oude dag begeleiden; hij raakt wat uit de circulatie wanneer hij de fiets aan kant zet en hij ontneemt zichzelf een stuk vertier, dat hij bij zijn overvloed van vrije tijd juist zo drinqend nodig heeft. Misschien hebben de kinderen hier een taak ten opzichte van hun be jaarde ouders, zoals vele jaren geleden deze zelfde ouders de kinderen tegen roekeloosheid hebben moeten beschermen. Ook al is het vaak hard voor een jongere om oudere mensen erop te moeten wijzen, dat ze er verstandig aan doen niet meer actief aan het steeds drukker wordende verboer deel te nemen, in het belang van hun eigen veiliqheid en die van anderen. En een zeer ernstige waarschuwing is op zijn plaats aan het adres van oude mensen, voor wie het gewone fietsen te zwaar wordt en die zich daarom een brommer aanschaffen. Voor goed fietsen is niet alleen kracht nodig om de trappers in beweging te brengen, maar ook en vooral de behendigheid en de oplettendheid, die van de wielrijder, als weggebruiker temidden van vele anderen, worden vereist. De trappers zijn door de motor vervangen en meer dan dat; de kleine krachtbron van de bromfiets overtreft de kracht der menselijke spieren aanzienlijk. De bejaarde, die van de fiets op de brommer overstapt moet een snelheidsmonstertje leren beteugelen, zodat er juist van zijn behendigheid en oplettendheid veel meer wordt gevraagd dan bij het rijden op de gewone fiets. Het is droevig, dat vele oudere mensen blind zijn voor het feit, dat het gemak van hei rijden op de bromfiets niet betekent dat men slechts over weinig rijvaardiqheid hoeft te beschikken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 3