maar weinig van zijn bedrijvigheid verloor
STADSGESCHIEDENIS VAN HOREN - ZEGGEN
l 1
viiet, was het hellinkie van Luutzen de
Roos en daarachter !ag dan de Pölle of
de Poppebuurt met z'n kleine, popperige
huisjes, waarin de mannen woonden, die
■nd achter een paar welonderhouden bomen,
imen over een bewogen historie
waar nu de Archipelweg begint.
Heel wat Vlietsters vonden er werk en
er heeft zich in de loop van de jaren
ook heel wat afgespeeld. Eens raakte er
een span paarden met een wagen lijn
koeken in het Vliet, waarbij een van de
dieren werd gedood, een andere keer
reed er voor de fabriek een koets in de
vaart, doordat de paarden schrokken van
een elevator, die er pas was aangebracht.
Het was een gruwelijk ongeluk, want
een van de vier inzittenden Klaas
Brouwer, een veelbelovend jong archi
tect kon niet worden gered; hij was
al in de modder gestikt, toen hij naar
boven werd gehaald.
Wanneer oude Vlietsters eraan terug
denken komen er meer veelbesproken
ongevallen van vroeger in de herinne
ring. Zoals het droeve gebeuren met een
zeilbootje van Markus Aal, dat zwaar-
bemand in het „Woudmantsje" om
sloeg en dat verscheidene ionge mensen
het leven heeft gekost. Een ongeluk, dat
wel geweten werd aan het wrakke ma
teriaal, dat Markus Aal voor een luttel
geldsbedrag in huur afstond.
Van veel betere kwaliteit waren de
bootjes van Hein Appeldoorn, die dan
ook duurder waren en deswege door de
weinig kapitaalkrachtige jeugd minder
werden gevraagd. Tegelijk met Voorde
wind, de vader van de praatgrage poli
tiecommissaris, bracht Appeldoorn (die
er tussen twee haakjes oud, maar
vitaal nog steeds woont) de eerste
hun luidruchtige terugkomst op zondag
door honderden buurtgenoten werden
opgewacht. Hoog laaide dan het vuur
van de vrolijkheid op, want ondanks de
ellende van deze tijd, van hard werken
en weinig vertier, konden ze pret maken,
de bewoners van het Vliet en hun ge
voel voor humor was wijd en zijd be
kend. Wat ook wel blijkt uit de vaak
luisterrijke bijnamen, waarmee de Vliet
sters door het leven gingen en die helaas
lang niet allemaal aan dit blanke papier
kunnen worden toevertrouwd.
Die tijd van de bijnamen is nu voorbij.
De Lekkere Tuuter, Bóke Pruum („Böke
Pruum sobbelt op 'e duum, sobbelt op 'e
pink, Bóke stinkt"), de Lekkere Saus,
Pieter Segaar, He'k ut niet seid, de
Slingerbiele, Halve Kracht, Eelemuus, de
Bok, Dikke Bauk en Koninkje Rond, ze
zijn er niet meer. Hun namen worden
niet meer genoemd en de Vlietster jeugd
van vandaag heeft ze nooit gekend.
Maar wat bij de oudere Vlietsters en
zelis bij de jeugd van vandaag gebleven
is, is een hecht gevoel van verbonden
heid met hun voorvaders grond. En zo
kan het gebeuren, dat er nu jongelui
uit de gloednieuwe buurten tussen Schil
kampen en Noordvliet Slot in de winkels
van het Vliet hun inkopen doen en hun
eerste bezoek vergezeld doen gaan van
de eerlijke verzuchting: „We sitte ge-
aan de oevers van het Vliet hun brood
verdienden.
Dat waren er niet weinigen, want tegen
over de scheepshelling en de houtzaag
molen van het „Zuidvliet Slot" stond
heel wat nijverheid op het Noordvliet
Slot. Erg belangrijk was de olieslagerij
van Van der Meij en Hommema. Die
stond, tot de bange nacht, waarin hij
door een zware brand werd verwoest,
motorboten in de vaart, wat de Vliet
sters heel wat stof tot praten gaf.
Evenals trouwens de verhuur van roei
bootjes aan vrolijke vissers, die zater
dagsavonds het water opgingen en bij
lukkig weer op óns Vliet hoor; ónze
ouders kwamen hier vroeger al, nou
komme wij hier oek!"
H. W. KEIKES
F. L. SCHOUSTRA