De avonturen van MaridoHetje en Poeskat
17
Schilder Verfkwast zat voor zijn
schildersezel. Hij was hard aan het
werk. Naast hem op een bankje
zat Poeskat, zijn zwart vriendinnetje.
„Miauw!" zei Poeskat, „wat doet u
daar?"
„Maar Poeskat, dat zie je 'toch wel?
Ik schilder het portret van een klein
klein meisje?" vroeg
meisje.
„Wat voor een
Poeskat weer.
„Een klein meisje dat ik héél lang ge
leden eens heb gezien in een andere
stad. Ik schilder haar omdat ik het zo'n
lief meisje vond."
„Waarom vond u het zo'n lief meisje,
miauw?"
„O Poeskat, wat kun je veel vragen!
ïk vond haar lief omdat het een écht
meisje was met vlechtjes en een gestip
peld jurkje aan. Niet zoals tegenwoor
dig: met afgeknipt haar en jongens
kleren."
„O", zei Poeskat. Korte haren en jon
genskleren waren dus niet mooi voor
kleine mgisjes. Zelf had Poeskat er niet
veel verstand van.
„Vandaag komt het nog af. En over een
maand komen al mijn vrienden dat
zijn óók schilders om naar het por
tret te kijken en ik hoop, dat zij het
erg mooi vinden."
„Ja, miauw, dat hoop ik ook zei
Poeskat.
Het was stil in het atelier van de
schilder. Hij nam telkens weer een
andere kleur verf van zijn palet en het
meisje op het portret werd telkens
mooier. Zij had blauwe ogen en bruine
vlechten en een rose jurkje met zwarte
figuurtjes erop.
Poeskat kreeg dorst. Zij sprong van het
bankje af en keek rond of de baas ook
melk had neergezet. Ja, daar stond een
schoteltje vol. Poeskat ging rustig zitten
en likte al de melk op met haar rode
tongetje. Daarna ging zij zich likken,
want Poeskat was heel schoon en haar
velletje glansde dan ook als satijn.
Toen liep zij wat rond. Eigenlijk ver
veelde zij zich een beetje. Zij had ook
niemand om mee te spelen.
Na een poosje sprong zij weer op het
bankje. Schilder Verfkwast was zo ver
diept in zijn werk, dat hij het niet eens
merkte.
„Miauw! miauw! miauw!" zei Poeskat.
Schilder Verfkwast keek op. „Wat zei je,
Poeskat?" vroeg hij.
„Ik verveel mij z_p, miauauauauw!" ant
woordde Poeskat. „Ik heb nooit iemand
om mee te spelen."
„Buiten zijn er toch genoeg poesen", zei
de schilder. „Er is Witje van hierover.
En Miesje van hiernaast. En er loopt
een nieuwe grijze poes rond. Kame
raadjes genoeg voor je."
„Miauw! die willen altijd vechten. Ik
zou een lief meisje willen hebben om
mee te spelen", en Poeskat gaapte eens
even.
„Nou, dan moet je maar aan Mari-
dolletje vragen om met je te spelen",
zei schilder Verfkwast.
„Maridolletje? Wie is dat?" vroeg Poes
kat verbaasd. Hij had nog nooit van
haar gehoord.
„Zo heet het meisje op het schilderij.
Nou, ik ben klaar. Ik ga naar huis.
Blijf jij hier maar vannacht en zorg dat
er geen muizen in de kamer komen.
En....", toen begon de schilder te
lachen, „als de maan opkomt dan zeg
je maar: „Maridolletje, kom je met mij
spelen?" misschien stapt zij dan wel
uit het schilderij!" En lachend ging
schilder Verfkwast naar buiten.
Poeskat bleef achter. Zij was eigenlijk
wel een beetje boos. Zijn baas maakte
maar gekheid tegen haar en plaagde
haar maar wat. Een meisje, dat uit een
schilderij stapte als de maan opkwam.
Dat kón toch immers niet?
MAJA VAN HEEMSTRA