KOSTBAARHEDEN
UIT DE
OTTEMA-KINGMA STICHTING
13
Wat deze twee woorden betekenen
weet onmiddellijk ieder Nederlan
der, want wij zijn een gelukkig volk:
wij hebben van oudsher torens met
carillons. En die carillons spelen op
het uur, het halfuur en de kwartie
ren (met soms ook nog de bekende
„klik" voor het hele uur!), maar zij
kunnen ook be-speeld worden door
een beiaardier. Bent u wel eens op
dinsdag marktdag in Sneek ge
weest? U kunt er de heerlijkste melo
dietjes door de lucht horen klinken.
In de eeuwen voorafgaande aan radio,
telefoon, walkie-talkie en microfoon
werd de plaats van al die moderne ding-
sigheden door de klok in de toren inge
nomen: bij oorlog, brand of ramp, maar
ook bij vrolijke gebeurtenissen dreunde
de klok over stad en land. Het carillon
nam een andere plaats in: dat maakte de
vreugde van de muziek voor elkeen toe
gankelijk. Dat maakte van de zwijgende,
stenen toren een zingende toren.
Het is te begrijpen dat in de boekenschat
van wijlen notaris Ottema boeken over
klokken te vinden zijn. En dus ontbrak
ook niet „De torens zingen!" door D. J.
van der Ven. Daarin lazen wij o.a. dat bij
de „mechanische" bespeling, dat is dus
wanneer de bekende melodietjes op de
vaste uren weerklinken, de tonen te
voorschijn getoverd worden doordat er
hamers op de buitenkant van de klokken
neervallen. Wanneer echter de vrije be
speling door de beiaardier plaats vindt,
dan wordt er door zijn toedoen een kle
pel tegen de binnenwand van de klok
geslagen. Heeft u wel eens een beiaardier
aan het werk gezien? Hij zit voor een
houten klavier, inplaats van witte en
zwarte toetsen zoals bij een piano, ste
ken er enige rijen houten pennen uit
waarop hij met de hand slaat. En in
plaats van de twee pedalen van de piano
heeft men een ingewikkeld houten me
chaniek wat zeer veel „benenwerk"
vraagt.
Het is altijd een schoon gezicht om in
een slanke vaderlandse toren de klokken
te zien hangen. De grote en de kleine, ge
goten door bekende klokkengieters in
vroeger eeuwen. De meest bekende on
der deze meesters waren wel de gebroe
ders Frangois en Pierre Hemony uit Lo
tharingen, die in het midden der zeven
tiende eeuw door oorlogsgeweld hun va
derland ontvluchtten en hier in ons land
kwamen wonen. Zij vestigden zich eerst
in Zutfen en hadden daar hun gieterij
gedurende vijftien jaar gevestigd in een
voormalig klooster „In den Isendoorn op
die nieuwe stad". Hun eerste carillon
werd dan ook gemaakt voor de Zutfense
Wijnhuistoren, waarvan wij hier een af
beelding geven naar een tekening van
zimem tims
Pronck. Verschillende steden in ons
land kregen daarna hun klokkenspel van
de Hemony's, o.a. Deventer en Amster
dam.
Het klokkengieten bracht natuurlijk vele
vakgeheimen met zich mee en het was
dikwijls gewoonte dat men die geheimen
alleen aan familieleden bekend maakte
en dat zich dus het bedrijf van vader op
zoon of op zwager en neef voortplantte
en er klokkengietersgeslachten ontston
den. Het gieten was een zéér bijzonder
werk want de toonhoogte kon ook bij de
allernauwkeurigste berekening na het
drogen en krimpen van de klok niet ge
heel de juiste zijn en dan kan zo'n klok
niet „meespelen" in een klokkenspel en
was meestal de enige remedie: opnieuw
gieten van de klok.
Voordat het carillon bestond kende men
het „Tintinnabulum" (afgeleid van tin
tin klinken) dat bestond uit vijf kleine
klokjes, opgehangen aan een staaf, die
dan met een hamertje bespeeld werden.
Voorts waren er de „Heilige Houten": een
houten plank, 5 duim breed en 14 voet
lang met twee gaatjes, waardoor een
koord getrokken werd dat de bespeler in
de mond hield. Met een ijzeren hamer
werd op de lat geslagen, dan in het mid
den en dan weer over de gehele lengte
tot aan de uiteinden, zodat een reeks
hoge en lage klanken te horen zijn. De
beide hier boven genoemde instrumenten
zijn wellicht niet de voorlopers van het
carillon, maar zij doen er toch in prin
cipe wat aan denken.
Wanneer zal Leeuwarden weer eens
kunnen luisteren naar de vrolijke klan
ken die uit de een of andere toren over
onze hoofden komen tuimelen? De klok
ken van de vroegere Nieuwe Toren, die
later gehangen werden in de Stadhuis
toren, staan sedert de oorlog zwijgend in
de kelders van het Stadhuis. Wie brengt
hen tot nieuw leven? Leeuwarden zou er
veel rijker door worden!
M. J. VAN HEEMSTRA.