De avonturen van Maridolletje en Poeskat C 19 „Wat kun jij goed lezen, Poeskat!" zei Maridolletje, toen zij wat langzamer gin gen lopen. „Nou, ik kan mijn eigen naam toch wel lezen!" antwoordde Poeskat. „Die kinde ren waren zo dom, die wisten het niet." „In de sommen maakten zij óók al fou ten", zei Maridolletje. „Maar daarom gaan ze ook naar school. Zij moeten de letters en de sommen nog leren. Als zij ze al ken den, dan hoefden zij niet naar school te gaan. Dan konden zij elke dag spélen!" „Wat zouden zij dat fijn vinden!" zei Poeskat weer. „O, maar zij vinden het niet vervelend op school", zei Maridolletje. „Zij willen toch allemaal leren voor als zij groot zijn. Zij willen toch niet dóm blijven!" Maridolletje en Poeskat liepen verder en verder. Zij kwamen langs een bos en langs een wei met bloemetjes erin. Zij rustten uit bij een beekje en dronken het iekkere, koude water. Toen zagen zij in de verte een kerktoren van een andere stad en daar gingen zij heen. Maar voordat zij aan de eerste hui zen waren gekomen, zagen zij een hele grote tent staan. De tent was wit en er stonden een heleboel wagens omheen. Zij hoorden vreemde geluiden uit de wa gens komen en het rook zo raar. „Wat is dat nou weer?" zei Poeskat en hij dacht: als daar maar weer niet van die rare houten paarden zijn! Maridolletje stond stil. Dat is een tent, dacht zij. Maar wat een gróte. Opeens wist zij wat het was:, „het is een circus, Poeskat", zei zij. „Hen circus? Wat is dat?" vroeg Poeskat. „O, daar zie je een heleboel moois!" zei Maridolletje. „Leeuwen, die door hoe pels springen en mensen die door de lucht vliegen en clowns en paarden." Poeskat begreep er niet veel van. Maar hij liep rustig naast Maridolletje naar de grote tent toe. Er klonk tetterende mu ziek en een heleboel mensen gingen naar binnen door een opening in de tent. Mari dolletje en Poeskat liepen achter de men sen de tent in. Zij waren zo klein dat de juffrouw, die de kaartjes verkocht, hen niet eens zag. En zo kwamen zij voor niets binnen. Het was prachtig binnen in de tent! Er waren een heleboel lichten aan. En er lag zand in het midden. En op dat zand draafden paarden rond. En toen kwam er een grote kooi op het zand te staan en daar zaten leeuwen en tijgers in. Die leeuwen en tijgers sprongen door hoe pels en stonden op een grote houten bal en deden nog veel meer moois. Daarna ging de kooi weer weg en kwam er een clown die kopjeduikelde en die op een ezeltje reed en daar telkens af viel. En toen kwamen er apen en die klommen in een paal en schommelden op een rekstok. Het was allemaal zó mooi en de muziek tetterde zo hard als de muzikanten maar konden blazen. „En nu komt het mooiste nummer", riep de circusdirecteur met luide stem. „Nu komt de hond Wambo en die zal een wa gentje duwen rondom het hele circus!" Alle mensen werden nog stiller dan zij al waren. En zelfs de muziek hield op. Ieder een was in spanning wat er nü wel ging gebeuren!!! En ja, warempel, daar kwam een hond aan. Hij droeg een blauwe jas en had een rode doek om zijn kop geknoopt. Hij liep op de achterpoten en duwde een houten poppewagentje. Keurig netjes liep hij langs de rand van het circus. Opeens begonnen Poeskat's snorharen te trillen. Zij kreeg een akelig gevoel in haar maag. Een hond! en dan zo vlakbij!! Jullie weet dat poesen niet erg van hon den houden en dat honden graag achter poesen aan jagen. Toen de hond met de poppenwagen dich ter bij kwam kreeg hij Poeskat in de ga ten. Wat, dacht de hond, een kat in het circus? en in plaats van rustig door te lopen met zijn houten wagentje, vloog hij opeens naar Maridolletje en Poeskat toe. „Wóéf-waf! Wóéf-waf!" blafte de hond. „Miauwmiaüwmiaaüüwü!" gilde Poeskat en wèg was zij! MAJA VAN HEEMSTRA. BORNIAPARK (vervolg) aan de opbouw van het park begonnen, zodat het voormalige Borniapark al jaren als een schrijnende wond uit de donkere jaren zijn toekomstig lot aiwacht. Ondertussen is de grasvlakte een voet balveld voor de jeugd geworden en is het de ingang tot het sportveld. Uit vroe ger dagen dateert nog de ingangslaan en het hooggelegen gedeelte met de vijver die langzamerhand wordt dichtgegooid. Bij de tuinen in de omgeving treffen we hier evenwel nog een weelderige be groeiing aan: abelen, kastanjes, esdoorns, lijsterbessen en meidoorns met hier en daar onderbegroeiing van sneeuwbes, brandnetel, boterbloem, soms weegbree, zuring en andere plantensoorten. Over het algemeen zijn er weinig hoge bomen; naaldbomen ontbreken vrijwel geheel, zodat uit deze onvolledige opsomming blijkt dat we hier overwegend met loof hout te doen hebben. Het gevolg hiervan is dat we een rijker en gevarieerder vogelleven aantreffen dan in een gebied dat uitsluitend met naaldbomen is be plant. In dergelijke gebieden zijn vrijwel geen nestgelegenheden te vinden, vooral omdat dikwijls een onderbegroeiing ge heel ontbreekt. De begroeiing speelt een grote rol bij het al of niet voorkomen van bepaalde vogelsoorten. Het voormalige Borniapark met de aan grenzende tuinen vormt ook nu nog het domein van tjiftjaf, fitis, vink, winter koninkje en spotvogel terwijl daarnaast merel, zanglijster, houtduif, kool- en pimpelmees zijn te vinden. In de vijver zien we soms een waterhoentje en de wilde eend broedt in de naaste omge ving. Als in de toekomst het voormalige park eindelijk een andere bestemming zal hebben gekregen wat, veronderstel len we, gepaard zal gaan met een gewij zigde en uitgebreide beplanting, zal het interessant zijn eventuele schommelingen in het aantal vogelsoorten na te gaan. BAUKE VAN DER VEEN

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1957 | | pagina 19