Hoe raakt Leeuwarden zijn aiv
Riolering
niet alleen
afvoer, ook
vernietiging
van het vuil
Bacteriën zijn de
belangrijkste helpers
4
Al staat zij somtijds wat in een kwade reuk, toch is de riolering van een stad een der nuttigste
openbare voorzieningen, want zij zorgt er voor, dat de vele vormen en grote hoeveelheden vloei-
baar afval langs banen der geleidelijkheid worden afgevoerd. Wie de riolering echter alleen ziet als
een (ondergrondse) afvoerweg, benadert de werkelijkheid slechts halverwege. Want men kan uiter
aard niet tot in het oneindige doorgaan met het laten wegvloeien van het verontreinigde water
van de straten, uit de fabrieken en de huizen. Het moet ergens „in het niet" verdwijnen, want
anders zou de afvoer geen andere betekenis hebben dan het verplaatsen van de moeilijkheden.
Nu kan men deze onaangename afvalproducten van de samenleving weliswaar beter buiten dan
binnen een bebouwd gebied hebben, toch is een tot enorme afmetingen groeiende smeerboel daar
omheen weinig aanvaardbaar en aanlokkelijk.
Daarom mag men van geluk spreken, dat
de natuur zelf zorgt voor het verdwijnen
van het riool-afval, voor de ontbinding
daarvan. Dit geschiedt in het water, maar
niet door het water zelf; bacteriën, die
zich in deze viezigheid in hun element
voelen, veroorzaken het rottingsproces,
dat eindigt met de chemische afbraak
daarvan,. Deze zelfreiniging is de steun
en toeverlaat van een ieder, die zich met
het rioleringsvraagstuk bezig houdt.
Het spreekt wel vanzelf, dat deze bac
teriën een onnoemelijk aantal gemeen
te-werklieden in het zeer kleine even
zorgvuldig worden behoed als de koeien
van de boer. Hebben ze het niet naar
hun zin, leven ze niet in een voor hun
welzijn geschikte omgeving, dan loopt
heel dit reinigingsproces verkeerd. Bo
vendien moeten ze in voldoende aan
tallen aanwezig zijn, met genoeg water
en in dit water opgeloste zuurstof om
zich heen om hun werk te kunnen vol
brengen. Wat onze grachten soms zo
vuil en onwelriekend maakt is een ge
brek aan ruimte voor deze bacteriolo
gische werkzaamheid, die wel wordt in
geleid, maar niet voltooid. Men kan de
zaak ook anders stellen: er wordt te veel
vuil water in deze grachten geloosd, met
de nadruk op: te veel. Zou de verhou
ding tussen het een en het ander goed
zijn, dan was er geen vuiltje in de gracht,
bij wijze van spreken. Van vervuiling der
buitenwaters merkt men dan ook weinig
of niets op enige afstand van de plaats
waar rioolwater wordt geloosd.
Zo zijn we dus de problematiek van de
Leeuwarder riolering binnengetreden, in
het bijzonder ten aanzien van de stads
grachten, die inderdaad dikwijls al te
duidelijk bewijzen open riolen te zijn.
En nu mag ieder zich troosten met de
van hoogstdeskundige zijde verstrekte
mededeling, dat kwade geuren niet scha
delijk zijn voor de gezondheid, we zou
den toch wel graag wat positievere deug
den van het grachtwater begeren, vooral
omdat het begrip „stedeschoon" er zo
nauw bij betrokken is.
Natuurlijk laat dit alles het gemeente
bestuur niet onberoerd; de plannen tot
verbetering werden al in 1954 door de
gemeenteraad aangenomen en in ver
schillende nieuwe wijken is al gewerkt
volgens een systeem, dat straks kan aan
sluiten bij de centrale riolering. Voor we
hierover iets vertellen, moet eerst wor
den uiteengezet hoe het thans in het
grootste deel van de stad met de riole
ring is gesteld, opdat de euvelen daar
van kunnen worden aangetoond.
De afvalproducten, die door het riole
ringsstelsel moeten worden opgenomen
en afgevoerd, kunnen in drie groepen
worden onderscheiden. Daar is, om te
beginnen, het huishoudelijke afvalwater,
dan komt het industriële afvalwater en
ten slotte heeft men te maken met het
regenwater, dat slechts problemen kan
veroorzaken, wanneer het in overmaat
door de riolen moet worden verwerkt.
Bij het oude systeem wordt het afval
water uit de huizen, met het regen
water, door dezelfde rioolbuizen afge
voerd en de lozing geschiedt in de grach
ten door en om de binnenstad. Kan het
Waar blijtt het water van de beregende straten?