Krottenbuurt van Tulpenh 10 „Wat hebben we hier vroeger een plezier gehad" STADSGESCHIEDENIS VAN HOREN - ZEGGEN Een echte Leeuwarder volksbuurt, die door de jaren heen vrijwel uitsluitend uit kleine arbeiderswoninkjes heeft bestaan dat is de buurt, die ligt tussen het begin van Achter de Hoven en het water van de Potmarge. Het is de buurt van de Romkeslaan, van Tulpenburg en van Achter Tulpen burg: rijen en rijen pietepeuterige huisjes, waarvan het gros waarschijn lijk al lang van de aardbodem ver dwenen zou zijn, wanneer we de tweede wereldoorlog niet hadden ge had. Maar ze staan er nog en de schrijnen de woningnood maakt, dat de meeste er wellicht nog jaren moeten staan en wat erger is dat ze nog jaren blijven bewoond. Want voor op het gemeentehuis de spelden kunnen wor den verwijderd van de beruchte krot- tenkaart, waarop deze buurt van Tul penburg letterlijk een veld van spelde- knoppen vormt, zal er nog heel wat water door de oude Potmarge moeten stromen. De gemakkelijk opkomende veronder stelling, dat deze, door de tand des tijds zo aangetaste buurt, wel oeroud moet zijn, is niet juist. De woninkjes van wat algemeen doorgaat voor Tul penburg en Achter Tulpenburg zijn nog geen honderd jaar: Tulpenburg werd in 1862 door de tuinman K. R. Brink gesticht, Achter Tulpenburg ontstond twee jaar later en is dus pas over zeven jaar aan zijn eeuw feest toe. Maar en dat is een vreemd geval dat Tulpenburg, de straat, die de Romkeslaan met Achter de Hoven ver bindt, is in feite Tulpenburg niet. Het eigenlijke Tulpenburg is ouder, het ligt tussen de Potmarge en de Romkes laan en het is, zoals een eenvoudig steentje boven het toegangspoortje ons vertelt, in 1838 ontstaan acht jaar nadat de huizen van de Romkeslaan waren gebouwd. Geen bewoner van dit blokje huisjes, dat aan de Potmarge grenst, weet evenwel, dat hij op het eigenlijke Tulpenburg woont de huizen hier nummeren alle door op die van de Romkeslaan, sinds tachtig jaar gele den het oude systeem van nummeren werd afgeschaft. Een hoogst zonder ling systeem, waarbij aan alle wonin gen van de Romkeslaan, van Tulpen burg, van Achter Tulpenburg en van de voormalige Keetbuurt hetzelfde nummer 254 was toegekend, zo dat men bijvoorbeeld kon wonen op nummer 254 a, op 254 b 10, op 254 p 9 of op 254 zz. Wie zich een beeld wil vormen van deze buurt van Romkeslaan en Tul penburg van dertig, veertig, vijftig jaar terug, hoeft niet te beschikken over veel fantasie. Hij plant in zijn gedachten slechts bomen in de Rom keslaan, waarmee deze straat meteen eeuw al woonde in de Romkeslaan. „Vroeger?" zal hij vragen. „Ach man, vroeger was het hier veel prettiger en veel gezelliger dan nu. Toen waren we allemaal nog één met mekaar, maar nou leeft ieder voor zich zelf." En vraag het ook aan de weduwe van de arbeider Ebe Pronk, die ge al twee en veertig jaar kunt vinden in het de naam van laan weer verdient, hij hergraaft de sloot, die eens bezijden de Keetbuurt liep en.... hij hergeeft deze eertijds vrij beruchte Keetbuurt aan het eind van de Romkeslaan de trieste rijen armzalige huisjes, waaruit ze tot voor een tiental jaren bestond. Dan is de situatietekening van toen, aangevuld met het beeld van nu, al volmaakt, want andere ingrijpende veranderingen vonden er eigenlijk niet plaats. Hier verdween nog eens een schuur en daar verscheen een nieuw huis, maar veel hebben de jaren op het oude portret van deze volksbuurt toch niet weggewerkt. Veranderde er dus maar weinig aan het uiterlijk van Romkeslaan en Tul penburg, aan de geest ervan veran derde veel, zoals er trouwens veel ver anderde aan het leven in iedere oude buurt van deze, ondanks vele belem meringen toch snel gegroeide stad. Vraagt dat maar eens aan de weini gen, die heel hun leven in deze hoek hebben gewoond, die er nog nog wonen, maar er ook al zaten, toen laatste huisje van dat eigenlijke Tul penburg, dat dus alleen door een klein poortje bereikbaar is. „Vroeger me neer? Wat hebben we hier toen wel een plezier gehad! Toen kon het nog gebeuren, dat we stuiver bij stuiver gooiden en hier op het streekje tot midden in de nacht zaten te luisteren naar de harmonicaspelers." Verdwenen is dus de gezelligheid, die voor deze en andere volksbuurten zo kenmerkend was, vrijwel geheel verdwenen is echter ook de ellende van bittere armoe, van drankmisbruik, van trieste twisten, die er al evenzeer kenmerkend voor was. Maar daarover, over de narigheid van toen, praten de ouwe Leeuwarders niet graag. Ze hebben slechts de gulden herinneringen ingelijst en hangen die gouden lijstjes aan de wand, wanneer dat verleden ter sprake komt. En zo wordt er nu, jaren en jaren later, nog met smaak gelachen om het verhaal van de man, die aan de kant van de Potmarge een iep moest kap pen en de boom eerst van zijn zwaar- „de Lane" nog niet eens was bestraat en de mensen, op weg naar de stad, bij de Grachtswal hun klompen voor schoenen verwisselden, toen ouwe Johannes uit de Keetbuurt zijn koe nog in de bedstee had staan en „Piepkema" hier nog met molentjes liep. Vraag het bijvoorbeeld aan de be jaarde Willem Muiser, die zijn halve leven rijwielbewaarder bij het station is geweest en voor het begin van deze ste takken ontdeed. Hij klom er dus in, ging op een dikke tak zitten en zette de zaag erin. En terwijl de buurt bewoners op een afstand gnuivend sa mendromden, zaagde hij net zo lang door, tot de tak het krakend begaf en mét de slimme houthakker in de Potmarge viel Ook het verhaal van Sinnema heeft geschiedenis gemaakt, het verhaal van Sinnema, de (nu overleden) visboer, die door de lieve jeugd van Tulpen-

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1957 | | pagina 10