die dank zij oorlog nog bestaat burg met waterpistolen beschoten werd en toen zijn kistje bokkings ijlings op de grond zette om tot de achtervolging over te gaan. De jon gens ontkwamen, maar toen de paars aangelopen Sinnema bij zijn bokking kistje terugkeerde, hadden de katten zich al van de visjes meester gemaakt. En hoor met hoeveel gloed er nog ge- melen, achtte het raadzaam er niet al leen op af te gaan, verdween daarom schielijk, maar kwam een kwartier later al onverschrokken met vier col lega's terug. Het hok werd omsingeld, maar nog nooit is er voldaan aan het uit vijf kelen opklinkende bevel van „handen omhoog...." Ervaringen met de politie leven toch het advies, wanneer hij in het gezichts veld van de knapen kwam. Er zou over die Keetbuurt een boek te schrijven zijn, maar een groot aan tal bladzijden ervan moest dan van een rouwrand worden voorzien. Want door veel verhalen, die nu nog over deze Keetbuurt de ronde doen, loopt een lelijke zwarte draad. „In dit huisje verbrandde een man, toen de vlam uit de kachel in een volle vetpan oversloeg, in dat huisje hing een jongeman zich op, hier vergiftigde een vrouw haar man, omdat hij altijd zo streng voor de kinderen was, daar doodde een man zijn jonge vrouw, die vier dagen op avontuur was uitge weest Vrolijker klinkt, wat nu nog van de meergenoemde Ouwe Johannes wordt verteld. Ouwe Johannes, „een heel klein mantsje met hele grote klompen an", die geen baard droeg, maar nooit geschoren was, die men altijd met een busje melk zag lopen en die dan ook een koe in zijn eenkamerwoninkje had staan. Johannes sliep in de ene bed stee, de koe stond in de andere. Ouwe Johannes werkte bij Johannes Postma, wiens boerderij in de Romkes- laan aan de Potmarge stond, dicht bij het huis waarin de vertellende politie commissaris Voordewind heeft ge woond. Diens vader, Tjerk Voorde wind, was korenmeter en lijkbezorger en begon later een botenverhuurbe- drijf. Lijken bezorgde hij toen niet meer. Dat deed een andere bekende buurt bewoner later nog wel. Dat was Jan Hider, die woonde naast het poortje van Tulpenburg en zowel als schoen maker, als leedaanzegger en als kleer maker in de boeken stond. Ten behoeve van zijn werk als lijk bezorger had hij een hok achter zijn woninkje, waarin het overleden gezins lid kon worden opgebaard van buurt bewoners, die klein waren behuisd. En wat zijn werk als kleermaker be trof: de jeugd van Tulpenburg kon Hider niet onder ogen komen, of schallend klonk het door de Romkes- laan: „Hider, Hider, maak mie de broek wat wieder!" H. W. KEIKES F. L. SCHOUSTRA De huisjes van het „echte" Tulpenburg, gezien over de Potmarge heen van de kant van de 4e Klanderijdwarsstraat. lang in de herinnering voort en zo kent ook iedere Tulpenburger het ver haal van de agent („die in sien hele loopbaan mar vier bontsjes maakt het"), die de met centen gokkende jongens van de Keetbuurt zijn komst altijd luidkeels aankondigde. „Jonges, ik hew niks sien, mar jimme houwe op, hee?" luidde dan onveranderlijk sproken wordt over het geval van de „moord" in het hok, dat eens op de oever van de Potmarge stond. Er zat 's nachts een rumoerig paard in dat hok, maar een van de vrouwelijke buurtbewoners vertelde een surveil lerende agent, dat er juist iemand moest zijn vermoord De politieman, die de moordenaar nog hoorde stom-

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1957 | | pagina 11