Met Kapitein Kijk-uit naar het land van de Palijntjes
19
Nu stonden zij allemaal op het strand:
de mensen, de kinderen en de dieren.
Zij waren nu eindelijk in het land van
de Palijntjes, dat land waar nog nooit
iemand geweest was. Wat zou er nu
gebeuren?
Kapitein Kijk-uit keek om zich heen.
Hij zag het witte zand van het strand,
de palmbomen die zachtjes in de wind
heen en weer gingen, de rotsstenen,
de blauwe zee en in de verte de hoge
bergen. Hij was blij dat hij goed en wel
aangekomen was. Maar het land leek
wel uitgestorven. Geen mens of dier
was er te zien. Waar waren nu de Pa
lijntjes waar iedereen hem over ver
teld had, die niemand ooit gezien had
en die hij nu óók niet zag?
Maar jawel! Daar zag hij opeens iets
bewegen achter een grote steen en ook
achter de stammen van de palmbo
men. Daar zaten wonderlijke wezen
tjes, die schuw naar hem en de kinde
ren en de dieren keken. Zij waren grijs
en hadden een soort van muizekop-
pen, zij liepen op twee benen net als
een mens, maar 't waren geen mensen
en ook geen kinderen. Zij droegen kor
te rokjes van gekleurd stro en om hun
enkels hadden zij ook bandjes van
stro.
„Kijk!", zei kapitein Kijk-uit, „daar
zitten een paar Palijntjes, daar, achter
die steen en ook achter de palm
bomen". De kinderen keken, maar zei
den niets, want zij wisten niet goed wat
dat nu voor vreemde diertjes waren.
Opeens klonk er een snerpende kreet
en er vlogen een heleboel kleine pijl
tjes door de lucht. De kinderen schrok
ken er van en gingen dicht tegen hun
vader en moeder aan staan. Ook de
dieren schrokken en de olifant begon
heel luid te trompetten met zijn lange
slurf, want als een olifant schrikt dan
wordt hij boos.
Het waren pijltjes van dik gras en die
konden dus geen pijn doen, maar 't
was tóch niet zo plezierig om die prik
kende pijltjes op je armen en benen te
voelen en bijna in je ogen te krijgen.
Maar waar kwamen die pijlen van
daan? De Palijntjes die achter de
steen en achter de palmen zaten had
den niet bewogen.
Toen bleek het dat een stuk of tien
Palijntjes doodstil op het strand had
den gelegen, weggedoken in het zand.
Zij waren opeens opgesprongen en
hadden hun boogjes gespannen en hun
pijltjes afgeschoten. Nu stond zij op
een rijtje te kijken naar al die mensen,
kinderen en dieren die zij niet kenden.
„Moeder, de Palijntjes schieten!" riep
Peki uit en zij begon bijna te huilen
„Kind," zei moeder Mora, „ik denk
dat de Palijntjes denken dat wij kwaad
willen doen, omdat zij ons niet kennen.
Als zij weten dat wij hen niets zullen
Kluiven en likken op een ijslolly
doen worden zij onze vriendjes, dat
weet ik zeker".
De Palijntjes deden niets en stonden
doodstil te kijken wat of er zou gebeu
ren. Toen ging kapitein Kijk-uit een
stap naar voren en zei: „Palijntjes! Ik
ben blij kennis met jullie te mogen ma
ken en in jullie land te zijn aangeko
men. We zullen wel gauw vrienden
worden. Ik ben niet alleen, maar ik
heb moeder Mora meegebracht en
Mo-no en Peki enEn toen noem
de hij de namen van alle dieren op, die
meegekomen waren op de „Zee
leeuw".
Het was net alsof de Palijntjes begre
pen wat kapitein Kijk-uit had gezegd.
Zouden zij de mensentaal verstaan?
Een van hen, de grootste, kwam ook
een stap naar voren. Hij zei: „Ik be
grijp, u geen kwaad doen aan Palijn
tjes. Ik begrijp, u hier bent gekomen
met boot".
„Hij praat net als wij!", riepen de kin
deren zij liepen meteen naar hem toe
en gaven hem een hand. Het Palijntje
begon te lachen met zijn muizen
snoetje. De anderen keken nog wat
vreemd, maar geeneen schoot meer
een pijl af.
„Ik ben geweest eens bij mensen. Ik 'n
beetje begrijp en spreek" zei het Pa-
lijntje trots.
„Maar dan kunnen we samen spe
len!" zei Mo-no. „Vader, wat zullen
we spelen met de Palijntjes?"
„Probeer maar eens wie het hardst
van jullie kan lopen, tot aan die palm
die daar staat. Als jullie dan uitge
speeld bent, heeft moeder nog wel wat
lekkers voor jullie allemaal", zei ka
pitein Kijk-uit lachend.
Ja, dat wilden de Palijntjes wel. Eerst
moest de grootste van hen alles ver
talen in hun eigen taal. Maar zij had
den het al gauw begrepen.
Zij gingen op een rij staan, kapitein
Kijk-uit riep: „Eén! twéé drié!!!' 'en
toen stoven zij weg door het zand.
Maar de Palijntjes konden zó hard lo
pen, dat de kinderen het onmogelijk
konden bijhouden. En het waren dan
ook vijf Palijntjes, een haas en een
aap die het eerst bij de palmboom aan
kwamen. Het grootste Palijntje die,
waarmee je praten kon, had het ge
wonnen!
MAJA VAN HEEMSTRA.