„11MK" ÏM DE HEI L EISTE VEEL MKKE1IS De scherprechter 1 1 Twee maanden geleden plaatsten wij een eerste artikel over „galg en rad" over de vaak barbaarse strafrecht pleging van vroeger. Wij willen dit verhaal thans vervolgen en voltooien; om te beginnen zijn hier enige vonnis sen uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Op 22 januari werd Alexander de Clerk met het zwaard gestraft, „we gens rondlopen met valse bullen en valse gezegelde brieven, na daarover ook in Holland te zijn gestraft". De hervormingstijd en de ketterjacht komen onder meer te voorschijn uit de volgende twee vonnissen. „De 28 juni 1530 is een Wybrandt Janszoon van Holwerd wegens onge loof voor de Kanselarij tot pulver ver brand". „De 20 maart 1531 is een Sicke Frede- rikszoon wegens herdopen met den zweerde gestraft, het lichaam op een rad en 't hoofd op een staak gesteld". Zeer talrijk zijn de doodvonnissen, aan wederdopers opgelegd; de verhalen over de verhoren en van de terecht stellingen dezer mensen leggen nog altijd getuigenis af van hun grote De kaak ol schandpaal, die van 1685 tot 1795 bij het Stadhuis (en daarvoor op de Brol) stond. De paal was bekroond met het beeldje van een leeuw. Deze gravure dateert van 1785 standvastigheid in het aangezicht van de dood. Mannen en vrouwen werden in groten getale om het leven ge bracht, de laatsten vaak door verdrin king. Op 12 april 1535 werden niet min der dan 31 vrouwen „wegens herdope- rij" in het Hempensermeer verdron ken. Opvallend was, dat vele dezer doodvonnissen op geheime plaatsen tot uitvoering werden gebracht, uit vrees voor ongunstige reacties onder de bevolking, die een grote weerzin tegen deze „rechtspleging" aan de dag legde. De onmenselijke strengheid kan blij ken uit een paar vonnissen, opgelegd wegens misdrijven, die volgens onze begrippen in geen verhouding staan tot de vreselijke straf: „De 23 oktober 1535 zijn drie personen, Sipke Inthie van Franeker, Tjeert Harmens, Tjerk Reylofs, hebbende de rechter van Oostergo op 's heren stra ten zijn beurs afgesneden, onthoofd". „De 13 november 1535 is Hans Kaart wegens dieverij opgehangen". „De 25 april 1537 is Georgen Sloote- maker van Franeker wegens openste ken van een kiste en stelen van goede ren daaruit aan de galge opgehan gen". „De 11 februari 1626 is Meye Solkes wegens herhaalde veedieverijen ont hoofd". „De 16 juli 1631 is Harmen Boeyes wegens het maken en uitgeven van vals geld onthoofd". „De 17 september 1698 is Hendrik Gro- man uit het Hannoverse wegens twee huisbraken opgehangen". Daarnaast komen uiteraard vele ge vallen van moord en ernstige vormen van geweldpleging voor, die ook nu zeer zware straffen zouden rechtvaar digen en toen zonder veel omslag met de dood werden bestraft. Tenslotte nog iets over het werk en de positie van de beul of scherprechter. Een oppervlakkige beoordeling van zijn bloedige handwerk zou kunnen doen vermoeden, dat elke ruige jon gen met een hard gemoed en een krachtige, vaste hand daarvoor ge schikt was, maar in werkelijkheid werden heel wat strengere eisen ge steld. De vonnissen, waarvan hem de uitvoering werd opgedragen, eisten een zorgvuldige behandeling van de veroordeelde, die precies moest krij gen wat hem of haar door de hoge heren was toegedacht. Het lijkt mis schien vreemd, dat men ook bij derge lijke wreedheden zeer punctueel te werk ging, maar zo was het toch: niet alleen de rechters, maar ook de toeschouwers eisten dit vreemde vak manschap van de scherprechter. Bij een onthoofding was een misslag (die meestal het lijden van de veroordeel de aanzienlijk vergrootte) een grote tekortkoming, bij een verminking, ge seling of pijniging moest te ernstig let sel of het sterven van het slachtoffer worden vermeden en ook mocht de beul niet „onder de maat" blijven Bovendien Werd, na „tortuur" de „eerste hulp" aan de beul overgela ten; hij moest bijvoorbeeld de uit het lid getrokken ledematen weer op hun plaats brengen. Aldoende leerden de scherprechters heel wat van de men selijke constitutie en niet zelden ver wierven ze zich een reputatie als heel meesters. Toen het ambt van scherp rechter in het eind van de achttiende eeuw verdween, hebben velen zich verder als ledezetters en als heelkun digen een bestaan verschaft. Hoeveel belangstelling het grote pu bliek ook had voor het in het openbaar uitgevoerde beulswerk, de scherp rechter werd niet in de samenleving opgenomen. Men schuwde hem en liet hem aan zijn lot over. Het gevolg was, dat de beulen doorgaans moesten wor den gerequireerd uit een kleine groep uit binnen- en buitenland (Duitsland), waarbinnen dit beroep traditioneel was en van vader op zoon overging. De beslotenheid hiervan werd bijzon der groot door het feit, dat de beulszo- nen of beulsdochters maar kwalijk een huwelijkspartner onder het gewone volk konden vinden en aangewezen waren op kinderen van de ambtgeno ten van de vader. Van 1673 tot 1702 was een zekere N. Callé scherprech ter in Friesland; misschien was hij een broer van Joannes Hendrik Callé (Cahlé), die in Zutfen en Arnhem het beulszwaard heeft gehanteerd. Deze Joannes Hendrik is getrouwd geweest met een dochter van een Arnhemse scherprechter, die in het huwelijk was getreden met de weduwe van een beul uit Zutfen. Drie van hun kinderen, twee dochters en één zoon, trouwden binnen het scherprechters-milieu: de dochters met de scherprechters van Deventer en van Zutfen en de zoon oefende dit beroep uit in Dordrecht. Wanneer in Leeuwarden een scherp- rechters-dynastie heeft bestaan, dan komt hierbij echter eerder de naam Gorkum aan de orde. De opvolger van Callé was Dirk Philippus Gorkum, die deze functie bekleedde van 1702 tot 1726. Zijn opvolger was Christiaan Dirck Gorkum, klaarblijkelijk zijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1958 | | pagina 11