w anneer we een man, die al langer dan veertig jaar vier dagen in de week in Leeuwarden werkt en die aan de Lindebuurt al een woninkje met een pakhuis heeft staan om zich hier straks blijvend te vestigen, een stadgenoot mogen noemen, dan hoort Egbert Huizinga, oftewel Lytse Eibert, het eierboertje uit de Wouden, zeker thuis in deze reeks ver halen over „stadgenoten-die-we-allen-kennen". TE-I ^Stadcfe noten HET EIERBOERTJE UIT DE WOUDEN I DIE WE ALLEN KENNEN Ook naar Groningen 5 Egbert Huizinp In ieder geval is hij een zeer bekende figuur in de stad, die men overal kan aantreffen met z'n eierkorven aan de fiets altijd haastig en be drijvig, altijd op weg naar weer een volgende klant. Dertien jaar was Egbert Huizin ga, toen hij voor het eerst met eieren in Leeuwarden kwam. Dat moet in 1917 zijn geweest, want onze eierboer is nu zeven envijftig, zodat hij al vierenveer tig jaar een geregelde dienst on derhoudt tussen de stad en Twij- zelerheide, waar hij in een boer derijtje aan het Wildpad woont. Hij zat daar al heel vroeg in de handel en niet voor niets trok hij met eieren naar de stad: als klein kruideniertje werd hij in z'n dorp vaak met eieren betaald en moest hij zich door middel van die eierverkoop het geld verschaffen om z'n altijd be scheiden voorraad grutterswaren op peil te houden. Het vervoer ging toen per hon denkar en een enkele reis Twij- zelerheide-Leeuwarden nam niet minder dan drie uren in beslag. Maar tot z'n eigen verrassing leverde de eerste de beste dag in de stad de jonge Egbert al een winst van een volle gulden op, een vorstelijk bedrag in die tijd. Alle tweehonderd meege brachte eieren had hij toen vlot aan de vrouw kunnen brengen, want herinnert hij zich nu de mensen wisten niet wat ze za- V\ n gen toen: eieren aan de deur, dat was nog nooit gebeurd! Ook de tweede reis naar de stad zal Huizinga niet gauw verge ten. Het was vrijdag toen en zo warm, dat de jonge eierboer het wenselijk vond z'n hond een ver frissend bad te geven, toen ze bij de Grote Wielen kwamen. Het water in, maar direct na deze zwempartij nam ie de benen en liep naar Twijzelerheide terug! Lytse Eibert heeft de mand eie ren toen maar bij de Wielen la ten staan en hield z'n hond stevi ger aan de ketting, toen hij de dag daarna weer naar Leeuwar den ging. Egbert Huizinga mag er zich op beroemen de eerste te zijn ge weest, die vanuit de kippenrijke Wouden met eieren naar de hoofdstad trok. Later vond z'n voorbeeld navolging en op een gegeven moment maakten wel tachtig tot negentig mensen uit de streek rond Twijzelerheide er een gewoonte van hun eieren uit te venten in de stad. Maar een uitermate winstgeven de affaire is het nooit geweest, want een ei kostte anderhalve cent in die dagen en meer dan een „nutske" winst per ei zat er niet aan. Daar kwam bij, dat de eierboertjes al vroeg uit de veren moesten en Lytse Eibert zelf spande bij't eerste hanenge kraai, zo tegen half vijf, de hond al voor de kar. Wanneer de mees te stadsmensen zich de slaap nog uit de ogen wreven, stond Huizin ga dan al met z'n koffertje eie ren voor de deur. Huizinga's buurman, die zich zelfs het aanschaffen van een hond niet kon permiteren, hing om drie uur in de nacht de man den eieren al over de schouders maar hij maakte de achttien ki lometer lange reis dan ook te voet. Na een dag van hard sap pelen kwam ook hij met de scho ne winst van een gulden in Twij zelerheide terug Voor Huizinga, die van kinds been af ook een paar koeien hield, kwam er nog tweemaal daags melken bij en bovendien vent te hij voor de oorlog ook nog met eieren in Groningen. Ook daar ging hij op de fiets naar toe, hoe wel hij voor de heenreis altijd wel op een vrachtauto had kun nen meeliften. Dat zou hem ech ter elke keer een kwartje heb ben gekost en dat was bepaald een te hoge uitgaaf bij de altijd kleine winst. In de oorlog kwam er een eind aan de leveranties van eieren van Huizinga aan grossiers. De prijs van de eieren ging toen na tuurlijk schrikbarend omhoog en Lytse Eibert herinnert zich nog met ergernis, dat hij eens met een mand aan de fiets is uitge gleden, toen de eieren drieënder tig centen kostten. Die valpartij kwam hem toen op een schade van vijftig gulden te staan. De hondenkar behoorde toen na tuurlijk al lang tot het verleden, want Egbert Huizinga is altijd met de modernisering van het verkeer meegegaan. Na de hon denkar kwam de paardenwagen, een hele vooruitgang voor de kleine eierboer, die voor deze omschakeling eenvoudig bij een woonwagenbewoner z'n hond in ruilde voor een paard en nog drie tientjes bijbetaalde. Later gaf Huizinga de eieren met een vrachtrijder mee en zelf fietste hij dan naar de stad. En nu worden de eieren keurig bij zijn pakhuis aan de Lindebuurt bezorgd en zelf komt Egbert Huizinga met de bus naar hier. Tot zijn spijt kan hij in de stad niet van een bakfiets gebruik maken, zodat hij z'n vele klanten lopende, met de fiets aan de hand, bezoekt. Zodra z'n voor raad is uitgevent, fietst hij naar z'n pakhuis terug soms wel tienmaal op een dag. Dat is geen kleinigheid dus en Huizinga zou er niet aan den ken hetzelfde beroep te kiezen, wanneer hij nog eens opnieuw kon beginnen. Het venten van eieren alleen is niet lonend, zegt hij, want de winst op een ei is voor hem maar anderhalve cent. Verder is de eierverkoop voor de zelfstandige venter er niet beter op geworden, sinds het de melk boer is toegestaan behalve melk ook eieren te verkopen. Wat bit ter zegt Lytse Eibert dan ook, dat de melkboer wel eieren mag leveren, maar de eierboer geen melk. Maar, voegt hij er aan toe, ge lukkig zijn er ook klanten, die er op staan de eieren te betrek ken van de eierboer, al zouden ze er ook een week op moeten wachten. Overigens zal dat nooit nodig zijn, want in de tweede helft van iedere week komt hij steevast aan de deur met „eieren vers van de kip". „Vroeger zei ik altijd „eieren, vers van de boer", maar daar ben ik mee opgehouden, want ik heb er eens wat geks mee be leefd. Ik had een mevrouw op de Tuinen, die altijd dertig eie ren van me nam. Maar op een keer liet ze me binnenkomen en vroeg: „Eierboer, zijn ze wel Pers?" „Zeker mevrouw, ant woordde ik toen, ze zijn zo van de boer." „Nou, dan moet ik ze niet hebben", zei ze toen, „kom de volgende week maar eens te rug, misschien heb je ze dan van de kip

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1961 | | pagina 5