DE STOEL VOOR VAN MUMMELEN HIMHi Het was een mooie, ouderwetse stoel, met een hoge leuning en dikke, gedraaide po ten. De man had er een hele vracht aan, toen hij er de trappen van de Beurs mee opzeulde. Hij kon het alleen maar redden door achterstevoor te lopen, want anders stootten de poten tegen de hardstenen trap treden. Deze kreeftegang belemmerde hem het uitzicht en hij dreigde daardoor her haaldelijk op te botsen tegen andere pas santen, onder wie tal van schilders met verfpotten, timmerlieden met gereedschaps kisten, behangers met emmers vol vettig plaksel en voorts een man, die enige zeer lange en zeer dunne latten droeg en daar mee een wijde, cirkelvormige gevarenzone om zich heen schiep. Maar de man met de stoel kwam veilig boven en bleef bij de ingang van de zaal staan, waarbij hij het meubel op de vloer zette. Hij keek om zich heen en zag de doolhof, waarin de virtuoze planners van de tentoonstelling „Interieur 62" deze lokaliteit hadden herschapen. Men was druk aan het inrichten en overal klonk het lied van de arbeid, tienvoudig weer kaatst in deze grote holle ruimte, die de zonderlingste akoestiek van het noordelijk halfrond heeft. Ik ging net naar buiten, maar de man klampte zich aan mij vast. „Bent u van de tentoonstelling?" vroeg hij. „Niet zo heel erg", zei ik voorzichtig, „wij hebben een stand, maar ik zit niet in de leiding". Dit laatste betreurde hij, maar toch was zijn mening, dat ik hem op weg zou kunnen helpen. De meegetorste stoel, zo liet hij weten, was bestemd voor de stand van de firma Van Hummelen en hij kwam hem nu even brengen. Van mij wilde hij graag weten, waar deze stand te vinden was. Ik wist het niet, maar vond het onprettig hem dit kil-negatieve bescheid te geven. We zijn, zo meen ik, in de wereld om el kaar te helpen en daarom zei ik, dat hij naar mijn mening, het best koers kon zetten naar de zij-uitgang. „Het zou mij niet ver wonderen", zei ik, „wanneer Van Humme len daar bezig is zijn tenten op te slaan." Dit was in overeenstemming met de waar heid, want bij de opbouw van een tentoon stelling verwondert men zich over niets. De man betuigde mij zijn dank en ik zag hem zijn stoel opnemen, terwijl ik naar buiten liep. Een half uur later was ik terug. Er waren nog meer mensen dan eerst. Tus sen de door hun bedrijfskleding gegualifi- ceerde werkers draafden vele organisato rische heren rond. De aanvankelijk slechts uit jute opgetrokken tussenwandjes verlo ren hun doorzichtigheid onder behang en saus en daardoor werd de zaal eerst echt een dwaaltuin. Achter elke wand, om elke hoek school een verrassing. De grote ver rassing was de man met de stoel. Hij droeg het meubel voor zich uit en botste bijna tegen mij op, toen ik met vrij grote haast een zijpad insloeg. We stonden tegelijk stil en hij zette de stoel neer. „Weet u", vroeg hij, „waar de stand van Van Hummelen is?" Blijkbaar herkende hij me niet en dat verheugde mij zeer, want het kost vaak veel moeite om iemand iets uit te leggen. „De stand van Van Hummelen", zei ik pein zend, „hier is-ie niet en verderop in de zaal.... in ieder geval niet bij de zij-uit gang." Dit laatste bevestigde de man. Hij was daar al geweest, maar had niet gevon den wat hij zocht. Ik gaf uiting aan mijn medeleven met zijn moeilijkheden, maar ried hem aan de kop er voor te houden. Bovendien, zo adviseerde ik, kon hij ook eens in de tent op het Zaailand gaan kijken. Hij beloofde dit te zullen doen en nam zijn stoel weer op om verder te gaan. Deze tweede ontmoeting met de man met de stoel speelde zich af tegen het middag uur en toen ik kort daarna naar huis ging om een hapje te eten, zag ik hem toevallig op de luchtbrug. Het was een hele klim, met die zware stoel, maar hij zette door. Waar mijn werkzaamheden mij niet naar de tent op het Zaailand voerden, verloor ik hem 's middags uit het oog. Tegen de avond ging ik eens kijken, hoe in die tent uit de chaos een tentoonstelling groeide. Het begon er op te lijken, maar er werd nog driftig gewerkt. Heel driftig zelfs. Er was maar één rustpunt te beken nen in de wriemelende massa en dat was de stoel. Met de man er op. Hij zat temid den van latten en schragen. Electriciteits- draden waren als slangen om de stoelpoten gewonden. De man maakte een uitgeputte indruk. Toen ik hem passeerde, riep hij onafgebroken met een zwakke, door tegen slag gebroken stem: „Van Hummelen. Van Hummelen. Later was hij verdwenen en de stoel ook. Het spijt me, dat dit verhaal onbevredigend eindigt. Een gelukkig slot zit er in elk ge val niet aan. Zelfs bij de meest nauwkeu rige onderzoekingen is mij niets gebleken van een standhouder, die Van Hummelen heet. Ik heb overal gekeken of de stoel ergens in een stand stond, maar er was geen stoel. Weet u wat ik denk? Die man met die stoel was een leperd. Hij wou er graag in om eens te kijken, maar wist wel, dat dit niet zomaar ging. Toen heeft hij die stoel van zolder gehaald en als entreebewijs gebruikt. Bewijzen kan ik niets, maar het is een ver klaring. Wie met een stoel of iets derge lijks binnenkwam, die hoorde meteen bij het gezelschap. U weet nu, hoe u de barrière bij de opbouw van een dergelijke tentoonstelling kunt doorbreken. Maar u moet er wel aan den ken, dat het een heel gesjouw is EEN BEELD VAN DE OP ZATERDAG 7 APRIL IN DE BOVENZAAL VAN DE BEURS GEHOUDEN DANSWEDSTRIJD, DIE GEORGANISEERD WERD DOOR DE SECTIE JEUGD VAN DE STICHTING LEEUWARDER GEMEENSCHAP

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1962 | | pagina 15