-TD-cwa^G
WIGERSMAI
Wat is het heerlijk op de boerderij! Elke mor
gen, als Evelientje wakker wordt, begint er
weer een feestdag. Zij staat vroeger op dan in
de stad, niemand hoeft haar te roepen. Als het
gras nog nat is van de dauw, rent zij al met
de tweeling door de weilanden. Natuurlijk op
klompen! In 't begin verliest zij ze nog wel
eens en staat dan opeens zonder klompen in
het natte gras. De anderen lachen dan en Eve
lientje lacht maar mee. Alles went, ook het
i
draven op klompen. Zijn zij bijtijds bij de vaart
dan neemt de melkvaarder hen een eindje mee
met zijn boot. Puffend glijden zij tussen de
waterlelies door als zij een eindje verder weer
aanleggen om nog meer melkbussen aan boord
te nemen. Hier moeten zij er af, want de melk
vaarder gaat dan over het meer en dan komen
zij te ver van huis.
,,Zo, kinders, nu maar gauw naar huis!" en
Gerrit helpt de meisjes een handje om aan de
wal te komen. Jaap doet het alleen en neemt
een flinke sprong; hij komt ook wel eens met
de voeten in 't water terecht, maar dat is niet
erg thuis zijn nog wel een paar droge sok
ken. Dan gauw ontbijten en dan wacht er weer
een ander pretje: met oom op de wagen mee
naar 't land, of kruisbessen plukken in de tuin
of boodschappen doen in 't dorp met tante.
Een dag gaat Evelientje met tante en Marijke
en Koosje zelfs mee naar het stadje, dat zij in
de verte heeft zien liggen. Nu ziet zij de wallen
van dichtbij en de oude dikke bomen, die er
op staan. Er zijn mooie winkels en allemaal
krijgen ze een ijsje.
„Hier, op dit plein", vertelt Marijke, „komt de
kermis. Daar staan de kramen en daar komt de
draaimolen. En de botsautootjes die staan daar
in de hoek. En de poffertjeskraam komt daar
te staan."
„Duurt 't nog lang?" vraagt Evelientje, terwijl
zij aan haar ijsje likt.
„Overmorgen beginnen zij met opbouwen", zegt
SINDS 1855
tante. „Dan mogen jij en de tweeling en Beppie
met mij op een middag er heen."
„En oom dan? En Marijke en Arend en Sjoerd?"
vraagt Evelientje weer.
„Die gaan op een avond, oom kan overdag zo
moeilijk weg. En de groten mogen ook laat naar
bed. Dus die gaan 's avonds."
In de bus terug zit Evelientje stil na te genieten
van het ijsje en van de mooie winkels en van
alle mensen op straat. Op de boerderij is 't
mooi, maar in zo'n stad is het toch ook maar
fijn, denkt ze. En als er dan nog kermis komt,
met een draaimolen en poffertjes....
Als zij thuiskomen zien zij Arend door de wei
hollen. „Er is een kalf weggelopen", schreeuwt
hij uit de verte, „misschien is hij wel in de
vaart gevallen." Meteen springen de andere
kinderen over het slootje en hollen mee om
naar het kalfje te zoeken. Zij komen bij de
vaart en kijken langs de oevers met de bloemen
en het riet maar nergens is het kalfje te zien.
„Als hij er in gevallen is, is hij verdronken",
zegt Arend.
Wat vreselijk, denkt Evelientje, zo'n lief kalfje
dat verdronken zou zijn! Ze holt mee met de
W~^
andere kinderen, kijkend en speurend of zij ook
iets wits-en-zwarts kan ontdekken. Maar ner
gens is het kalfje te zien.
De kinderen zijn buiten adem van 't hollen. De
een na de ander begint langzamer te lopen. En
Jaap laat zich in 't gras vallen en zegt: „We
kunnen hem tóch niet vinden".
„Hoe weet je dat nou", zegt Arend, „we geven
het zo gauw niet op. We zoeken net zo lang
tot we het gevonden hebben. Het was 't mooi
ste kalfje dat van de zomer geboren is."
„En het liefste", zegt Koosje, „het heeft nog
nooit de emmer omgestoten als we het te drin
ken gaven."
Opeens roept Evelientje: „Daar! Kijk daar
eens!" Allemaal kijken ze in de richting waar
heen zij wijst. En jawel, een heel eind weg, in
de wei van buurman, loopt het kalfje.
„Dat heb je gauw gezien!" zegt Arend. „Je be
gint heus al een beetje een buiten-kind te
worden, al kom je uit de stad", plaagt hij erbij.
Allemaal moeten ze lachen, Evelientje ook. Zij
is wel een beetje trots, dat z ij het kalfje ont
dekt heeft. Waarschijnlijk had 't op de grond
gelegen, zodat Arend het niet kon ontdekken
in het hoge gras. En net toen 't was opgestaan,
keek Evelientje de goede kant uit.
Voorzichtig, om het niet bang te maken, maken
ze een grote kring om het kalfje heen en lang
zaam lopen ze steeds dichterbij naar het kleine
dier toe. Net als het met een zijsprongetje wil
ontkomen, kan Arend het touw pakken en in
triomf brengen ze het weer naar huis toe.
MAJA VAN HEEMSTRA