14
Een deel van de werkput in de Bagijnesteeg op het terrein van de heer U. A. Jon
ker. Zichtbaar is de palenrij, waarvan in het artikel sprake is. Op de voorgrond
grondwater, dat weggepompt werd om de diepere lagen te kunnen bestuderen.
de derde ter hoogte van het in 1961 afge
broken hotel De Doelen.
Het onderzoek in de Bagijnesteeg diende
om een inzicht te krijgen in de oorzaken
van de lage ligging van deze steeg. In het
bestek van dit artikeltje past het niet na
der in te gaan op de problemen en vraag
stellingen die de historici over deze en
andere laagten in Leeuwardens binnenstad
hebben opgeworpen. Het zij genoeg te ver
melden dat de Bagijnesteeg zich juist be
vindt aan de westkant van een hooggele
gen stadsdeel, bekend als de Nijehove2).
Deze Nijehove bestaat uit twee stukken,
namelijk een noordelijk en een zuidelijk
deel, gescheiden door de Eewal-Hofplein.
Het is wel zeker en de opgravingen heb
ben zulks ook aangetoond, dat beide hoog
ten ten dele kunstmatig zijn; het zijn dus
terpen, opgeworpen tegen hoge waterstan
den toen het omringende land nog groten
deels onbedijkt was. Leeuwarden lag im
mers aan een diepe inham van de Noord
zee, welke inham bekend is als de Middel
zee. In deze Middelzee kwamen weer ver
schillende geulen of slenken uit en het
spreekt vanzelf dat bij hoog water ook
deze geulen overstroomden. Het onder
zoek in de Bagijnesteeg heeft nu duidelijk
gemaakt, dat zich hier zo'n slenk moet
hebben bevonden en dat deze later ge
bruikt is om er een nu gedempte gracht
van te maken. Prachtig was te zien hoe de
natuurlijke wadzandbodem naar de steeg
toe westwaarts helde en er dikke wadklei
lagen op waren afgezet. De bekende strand-
2) De naam „Nijehove" zegt reeds dat er ook
een „Oldehove" moet zijn. Die is er ook,
namelijk daar waar onze „Aldehou" op
staat. Deze woonkern is wellicht de oudste
van Leeuwarden, maar hiernaar moet nog
een letterlijk en figuurlijk „diepgaand" on
derzoek volgen. Wel is bekend, dat er in de
8ste eeuw al sprake is van de „villa Lint-
warde".
gapers en andere zeeschelpen werden er
teruggevonden.
Het schervenmateriaal dat hier voor de
dag kwam, was niet ouder dan 11de tot 12-
de eeuws en bevond zich in grondlagen,
die kennelijk van het hoger gelegen, oos-
stelijk woongedeelte van de terp in het
lage stuk waren geworpen. Men bedenke
namelijk dat er toen geen vuilniswagens
reden en dat de bewoners, veelal nog in
het bezit van enig vee, mest en ander af
val in de omgeving van hun huizen tracht
ten kwijt te raken. Een geul waardoor wa
ter stroomde leende zich daar prachtig
voor!
Ook kon worden waargenomen dat aan de
oevers van de geul zich een rietachtige
vegetatie had ontwikkeld en dat in de
kleilagen brokken veen voorkwamen, ken
nelijk aangevoerd van plaatsen waar een
veengebied door het water was aangetast
en kapotgeslagen.
Boven de genoemde oudste scherflagen
stapelden zich langzamerhand de jongere
afvallagen op en zo was er wel een drie
meter dik woonpakket ontstaan. Onze
werkputten moesten dan ook goed gestut
worden om instorten te voorkomen.
In één van de sleuven kwam een rij paal
tjes te voorschijn. Het waren geen zware
meerpalen en ook geen resten van huis
funderingen. Zij maakten veel meer de in
druk als een soort afrastering gediend te
hebben, terwijl duidelijk zichtbaar was dat
zij vroeger deel hadden uitgemaakt van
dakgebinten o.i.d. Zuinigheid is in die tij
den wel betracht!
De grote sleuf op het terrein van „De Doe
len" leverde eensdeels hetzelfde beeld,
maar zorgde toch ook voor een grote ver
rassing. Duidelijk zichtbaar was, dat we
ons ook hier bevonden aan de rand van de
terp Nijehove. Het scherfmateriaal was
weer niet ouder dan llde/12de eeuws.
Maar wat hier niet gevonden werd, was
de wadzandbodem. Het bleek dat men de
oude Minnema-stins gebouwd had boven
een enorm diepe, geheel met wadklei ge
vulde slenk. Provinciale Waterstaat was zo
vriendelijk een boring te verrichten: op ca
zes meter beneden het maaiveld werd nog
klei gevonden, toen kwam een veenlaag
en daaronder pas het zand, nu echter geen
„wadzand", maar „woudzand". Het is wel
zeer waarschijnlijk, dat deze diepe slenk
in een veel verder terugliggend tijdvak is
ontstaan dan de geul van de Bagijnesteeg.
Bijzonder fraai was waar te nemen dat in
later tijden het water aan de voet van de
terp duchtig had huisgehouden: dikke aan
gespoelde sliblagen, die naar het noorden
toe omhoogliepen, bevatten houtresten,
scherven en beenderen, die kennelijk van
elders waren meegevoerd.
Uit een en ander is wel duidelijk geworden
dat men de grachten van Kelders en
Naauw heeft aangelegd ter plaatse van na
tuurlijke laagten. Wat betreft de bouw van
de zware Minnema-stins was het merk
waardig te kunnen constateren dat men het
heeft aangedurfd deze op de llde/12de
eeuwse sliblagen te funderen. Tevens bleek
dat er een deel van de terprand voor is
weggegraven. Ook werd vastgesteld, dat
na een overstroming de terp een tijdlang
niet bewoond is geweest, boven de klei-
afzetting had zich namelijk een dikke ve-
getatielaag ontwikkeld. Een mooie vondst
vormde een grote mestput, waaruit mon
sters zijn genomen om na te gaan welke
gewassen het vee heeft gegeten en of deze
nog op zoute kwelders groeiden.
Behalve vele scherven kwamen nog tal
rijke dierenbeenderen, o.m. van paard, koe,
schaap en varken aan het licht; ook de kat
behoorde in de middeleeuwen tot de Leeu
warder ingezetenen.
Al met al zijn dit gegevens, die, als ze
nader zijn uitgewerkt, zeker zullen bijdra
gen tot een betere kennis van de historie
van dit stukje Leeuwarder stadsbodem.
Ons verslag kan dan ook nog niet weten
schappelijk zijn, maar dat was ook de be
doeling niet, zoals de redactie zeide. Het
ging er echter om u iets te vertellen over
het waarom en hoe van een opgraving en
over wat men daarbij kan vinden.
Kort samengevat kunnen we zeggen dat er
gegraven is aan de westelijke en zuidelijke
rand van de Leeuwarder stadsterp Nije
hove en dat daardoor kon worden vastge
steld dat de zuidwestrand daarvan in ieder
geval rond 1100 omgeven is geweest door
natuurlijke diepten, waarin bij tijd en wijle
het water zo hoog stond dat de terprand
werd overspoeld. Nog niet werd geconsta
teerd waar het beginpunt van de terpbouw
is geweest; tot de wellicht oudere kern
zijn we nog niet doorgedrongen. Onze on
derzoekingen vormen echter een begin,
dat, als we ons niet vergissen, zeker belof
ten voor de toekomst inhoudt. We hopen
dat het mogelijk zal blijken deze beloften
in te lossen, de goedkeuring en aanmoedi
ging van de „Leeuwarder gemeenschap"
der Leeuwarders is daarbij echter onont
beerlijk.
G. ELZINGA,
Archeoloog Fries Museum