Als zij aan de boterham zitten, vertellen de tweelingen aan één stuk door over de kermis. ,,En ik heb drie keer in de draaimolen gezeten zegt Jaap, ,,op een rood paard en toen op een groen en toen weer op een rood." "Ik ook", driemaal", zegt Coosje, ,,op een blauw en op een rood en op een geel paard." „En de man met het aapje was er weer", zegt Jaap. „Het sprong door een hoepeltje en toen kreeg het een zuurtje in een papiertje van een mevrouw en hij kon zelf het papiertje er af halen." „En ik heb tien poffertjes gegeten! vertelt Coosje weer, „en we kregen allemaal een zuurstang en jij hebt er ook een." „Ja zegt Evelientje, „ik heb ook een fijne zuurstang." „Daar gaat de telefoon", zegt Arend, „zal ik even luisteren?" Hij is al weg en even later komt hij weer binnen: „Buurvrouw zegt, dat ze morgenmiddag naar de kermis gaat met Jannie en een logétje en of Evelientje ook mee mag gaan." Evelientje krijgt een kleur van plezier. Tóch naar de kermis gaan! „Wat denk je er van", vraagt tante haar, „zullen we maar zeg gen: héél graag, buurvrouw?" „Ja, nou, tante! Fijn! Arend is al weg. „Buurvrouw komt haar morgen om twee uur halen, zij kan bij haar achter op de fiets." „Hè, mem, mogen wij dan ook weer mee?" vleit Coosje. „Welnee kind, jullie zijn toch op de kermis geweest! Je zit er net van te vertellen!" antwoordt tante. „Ja, maar, mem zegt Jaap, „Evelientje heeft van ons een zuur stok en een reep en noga-met-een-aapje gekregen en nu gaat zij ook nog naar de kermis!" „Jaap", zegt tante ernstig, „nu moet je eens goed luisteren en nu moet je eens niet zeuren. Als Evelientje vanmiddag niet thuis was gebleven bij Beppie, dan hadden we niet naar de kermis kunnen gaan. En omdat ze zo lief was om thuis te blijven, heb ben we een zuurstok en een reep en een pakje noga meegebracht. Jij en Coosje zijn nu naar de kermis geweest en Evelientje mag morgen gaan. En volgend jaar gaan we weer." Jaap kijkt nog wat sneu, maar hij durft niets meer te zeggen. Als moeder zegt: „nu moet je niet meer zeuren", weet hij wel hoe laat het is. Als hij dan nog meer te vertellen heeft, dan wordt hij de kamer uitgestuurd. Na de boterham verdeelt Evelientje de reep met de tweelingen, de zuurstok is al half op, de rest is voor morgen. De noga met het mooie aapje bewaart zij voor als zij weer naar huis gaat. De volgende dag zit zij achter op de fiets van buurvrouw en zij komen steeds dichter bij de stad. Er staat een harde wind en buur vrouw heeft er een hele trap aan. Maar in de stad merk je er niets van en op het plein'weet je alleen maar dat het kermis is. Ze lopen langs de kraampjes en bekijken alles wat daar uitge stald ligt. Jannie mag haar geluk beproeven door aan een touw te trekken en. zij wint een grote teddybeer! Allemaal moeten zij lachen, als Jannie, die al dertien is, met de beer in haar arm over de kermis loopt. Natuurlijk gaan zij in de draaimolen! En de beer ook. Ze mogen telkens kiezen op welk paard zij willen zitten. Evelientje kiest eerst een blauw en dan een geel en dan een groen paard. Heerlijk hobbelen zij in 't rond, terwijl de muziek zo hard mogelijk speelt. Als zij uit de poffertjeskraam komen zien zij opeens de man met het aapje! Vandaag heeft het een blauw jurkje aan. De man herkent Evelientje. „Zo, ben je daar weer, zusje?" zegt hij. „Je mag het aapje wel weer van dichtbij zien. Geef het maar een handje!" Heel langzaam steekt Evelientje haar hand uit. Het aapje grijpt die met zijn twee zwarte handjes en houdt haar stevig vast. Bijna had zij haar hand teruggetrokken, maar als zij naar de kleine, zwarte oogjes kijkt vindt zij het niet griezelig meer. Het aapje trekt gekke rimpels in zijn voorhoofd. „Zo zegt de man, „nu gaan we weer eens verder. Dag, mevrouw! dag meisjes!" Op de fiets terug zucht Evelientje eens heel diep en zegt: „Het was réüzefijn!" MAJA VAN HEEMSTRA SiiVs

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1962 | | pagina 20