De stad wordt verfraaid BABBELTJES OP DE BRUG De poorien worden gesloopt door FENNO L. SCHOUSTRA Tot de verfraaiingen en verbeteringen, waartoe Leeuwarden in de tweede helft van de zeventiende eeuw over ging, behoorde ook het moderniseren van de bruggen en bogen in de stad. Verscheidene bruggen waren in die goeie ouwe tijd nog „burebruggen" ze waren ten gerieven van de be woners van bepaalde buurten over de gracht gelegd en op de buurt zelf rustte ook de onderhoudsplicht. Van verschillende bruggen werd deze on derhoudsplicht in de loop der tijd af gekocht en nam de stad de zorgen van het onderhoud op haar schouders; verschillende andere begon men als overtollig te zien en die werden in deze tijd opgeruimd. Zo moest in 1664 de brug verdwijnen over het water van het Schavernek, in 1682 verdween de brug voor het Stadstimmerhuis op de Kei zersgracht, in 1687 werd de Koebrug op het Schoenmakersperk afgebroken en in 1695 mo kerden de slopershamers ook nog de Roukema- pijp in mekaar de burebrug op de Nieuwe- stad tussen de Lange- en de Nieuwepijp, waar over we het indertijd ook al even hebben ge had. Twee jaar eerder had men de brug over de Nieuwestad naast de Waag vervangen door de Kettingbrug een valbrug met kettingen. Als een welkome verfraaiing konden de Leeu warders van toen ook de vernieuwingen be groeten, die aan de bogen en pijpen werden aangebracht. In 1674 besloot het stadsbestuur alle gemetselde borstweringen op de pijpen te vervangen door blauwstenen deklijsten met ijzeren leuningen daarop. Nog in hetzelfde jaar werd de Amelandspijp voor deze nieuwe toepassing als proefkonijn gebruikt en in de jaren daarna liet men alle pijpen in de binnenstad voor deze verfraaiing in aanmerking komen: de Vischmarkt- en de Korfmakerspijp in 1680, de Brol en de Keimpe- mapijp in 1689, de Duca Martena- en de Seig- neuriepijp (bij het Hofplein) in 1695. Het aanzien van de brede Brolspijp veranderde in deze zelfde tijd aanzienlijk, doordat het Bier dragerswachthuis, dat hier stond, werd gesloopt en doordat men de beruchte kaak of pronk- paal van hier verplaatste naar het plein bij het stadhuis. Vlak voordat de achttiende eeuw begon, werd ook de Vischmarkt nog verbeterd en overdekt, nadat door het overwelven van de gracht bij de Hoofdwacht aan het huidige Hofplein ook daar al een ruim plein was ontstaan. Wanneer we ons nu afvragen, hoe Leeuwarden de tot dusver in deze rubriek beschreven poor ten en sterkten is kwijtgeraakt, dan moeten we een grote sprong maken in de tijd, want het was in 1817, dat de gemeenteraad de later zo betreurde beslissing nam om de Tuinster Land- en Waterpoorten als de eerste van onze stadspoorten te slopen. Eerder had dezelfde raad besloten aan het her stellen van de Tuinsterpoort een bedrag van achtduizend gulden te besteden. Toen men Ook de Hoeksterpoort aan het einde van de Voorstreek zou niet voor het nageslacht worden bewaard. De volgende maand zullen we haar roemloze einde beschrijven. Dit was de Wirdumerbinnenpoort, die voor het geweld van de slopershamer moest wijken. echter met de herstelwerkzaamheden zou be ginnen, kwamen de bewoners van de Tuinen bij het gemeentebestuur met een verzoek schrift aan de deur om de land- en waterpoor ten hier te laten verdwijnen. En voor dit ver zoek nu zwichtte de raad: de poorten zouden verdwijnen evenals de Roode Brug, die nu over bodig werd en een houten brug op muurwerk kwam er voor in de plaats. Tegelijkertijd bracht men een betere verbin ding tot stand met de Kavallerie in het Arse naal door het Vossegat, een smal poortje in de stadswal naast de Amelandsstraat, weg te ruimen en de doorgang belangrijk te verbete ren. Met het slopen van de Tuinsterpoorten was nu de eerste stap gedaan op de weg, die zou lei den naar het jammerlijke verlies van alle zeven poorten, die Leeuwarden had. Door de bouw vallige staat, waarin ze langzamerhand waren komen te verkeren, vergden ze hoge onder houdskosten en het kostte dan ook weinig moeite de raad te doen besluiten ook de andere poorten op te ruimen. Zo werd in 1820 de Lieve Vrouwenpoort aan het eind van de Nieuwestad opgeruimd en in 1822 verdween de Wirdumerbuitenpoort. Twee jaar later ging men over tot het afgra ven van de stadswal tussen de voormalige Tuinsterpoort en het verbrede Vossegat, waar door er hier een ruim plein ontstond, waar de schepen konden lossen en laden. Dat werd de Nieuwe Kaai. Ook de Hoeksterpoortsdwinger en de Jakobij- nerdwinger werden nu geslecht, de eerste om op deze plaats een nieuwe stadstimmerwerf te kunnen bouwen, de tweede om er een zieken huis te stichten. Zo onderging het stadsbeeld van Leeuwarden in enkele jaren tijds dus een grondige veran dering en in deze tijd, waarin meer waarde wordt gehecht aan de schoonheid van het ver leden, dan toen, beseffen we hoezeer onze stad toen is verarmd. Maar onze voorouders uit die jaren dachten er heel anders over: ze achtten de stad na het verdwijnen van deze poortep en na het slechten van de wallen aanzienlijk gemoderniseerd en „verfraaijd

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1963 | | pagina 5